ECLI:NL:GHDHA:2019:1165
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en de rol van de moeder in het proces
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent over de minderjarige, was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder voerde aan dat er geen noodzaak was voor de uithuisplaatsing en dat de zorgen over de situatie van de minderjarige onvoldoende waren om deze maatregel te rechtvaardigen. Ze stelde dat ze openstond voor hulpverlening, maar niet achter een onderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) stond.
De gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, voerde aan dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, die onder toezicht was gesteld. De moeder had geweigerd om mee te werken aan hulpverlening en er waren zorgen over de hechtingsrelatie tussen de moeder en de minderjarige. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing waren voldaan en dat de situatie van de minderjarige in de thuissituatie zorgwekkend was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en benadrukte de noodzaak voor de moeder om mee te werken aan hulpverlening en onderzoeken.
De beslissing van het hof houdt in dat zolang de moeder niet meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening, een thuisplaatsing van de minderjarige bij haar niet mogelijk is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2018 bekrachtigd en verzocht om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank te zenden.