ECLI:NL:GHDHA:2019:115

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
2200241418
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2018. De verdachte is beschuldigd van ontucht met zijn nichtje, dat op het moment van de feiten negen en tien jaar oud was. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder bijzondere voorwaarden. De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep van de verdachte tegen de eerdere veroordeling. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak grondig onderzocht, inclusief de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling bevestigd, met inachtneming van de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend door het slachtoffer, die door het hof is toegewezen. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling in een forensische zorginstelling. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002414-18
Parketnummer: 09-857057-17
Datum uitspraak: 24 januari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
10 januari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren met bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 14 oktober 2015 te Nieuwkoop, althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer],die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het likken tussen en over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het wrijven tussen en over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de vagina en/of billen en/of borsten van die [slachtoffer] en/of
- het zoenen met/van die [slachtoffer] en/of
- het zichzelf laten aftrekken, althans bevredigen door die [slachtoffer] en/of
- het zichzelf aftrekken, althans bevredigen in de nabijheid van die [slachtoffer] en/of
- het ejaculeren op die [slachtoffer];
subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 14 oktober 2015 te Nieuwkoop, althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer],die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het likken over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het wrijven over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of - het betasten van de vagina en/of billen en/of borsten van die [slachtoffer] en/of
- het zoenen met/van die [slachtoffer] en/of
- het zichzelf laten aftrekken, althans bevredigen door die [slachtoffer] en/of
- het zichzelf aftrekken, althans bevredigen in de nabijheid van die [slachtoffer] en/of
- het ejaculeren op die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee, met name voor wat betreft de bewezenverklaring niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
een of meertijdstip
(pen
)gelegen in
of omstreeksde periode van 1 december 2014 tot en met 14 oktober 2015 te Nieuwkoop,
althans in Nederland,met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meerhandelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het likken tussen en over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het wrijven tussen en over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de vagina en
/ofbillen en
/ofborsten van die [slachtoffer] en/of
- het zoenen
met/van die [slachtoffer] en/of
- het zichzelf laten aftrekken, althans bevredigen door die [slachtoffer] en/of
- het zichzelf aftrekken, althans bevredigen in de nabijheid van die [slachtoffer] en/of
- het ejaculeren op die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met het nichtje van zijn toenmalige partner van destijds negen en tien jaar oud, waarbij het ontucht mede bestond uit het seksueel binnendringen van het slachtoffer.
De verdachte heeft, mede gelet op zijn uit het leeftijdsverschil van ruim 30 jaar voortvloeiende overwicht, ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het nog zeer jonge slachtoffer. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De feiten vonden plaats in de woning van de verdachte als het slachtoffer daar bij hem en zijn partner (haar tante) kwam logeren. De verdachte was de oom van het slachtoffer en heeft het vertrouwen dat zij in hem kon en mocht stellen op vergaande wijze geschonden. Jonge slachtoffers van ontucht ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Dit soort delicten veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, bijvoorbeeld bij ouders van jonge kinderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 december 2018, is hij niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om aan hem een taakstraf op te leggen. Gelet op de ernst van de feiten acht het hof een taakstraf geenszins passend. Het hof acht gelet op de ernst van de feiten, waaronder de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer en de lange periode waarin de feiten zich meermaals hebben voorgedaan, daarentegen een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor aanzienlijke duur op zijn plaats.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat de straf die de rechtbank heeft opgelegd, een passende en geboden reactie vormt, en zal dezelfde straf opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen dezelfde bijzondere voorwaarden worden verbonden als de rechtbank heeft gedaan.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 5.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

- de verdachte zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, De Meent 4 te 8224 BR Lelystad op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- de verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen in verband met ontucht;
- de verdachte gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen - direct of indirect - met [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 oktober 2015.
Dit arrest is gewezen door mr. D.M. Thierry,
mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 januari 2019.