ECLI:NL:GHDHA:2019:1132

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.225.780/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na terugverwijzing naar arbitraal college ex artikel 1065a Rv.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 mei 2019 een eindarrest gewezen na terugverwijzing naar de Geschillencommissie Garantiewoningen. De zaak betreft een geschil tussen BPD ASR Vastgoedontwikkeling v.o.f. (hierna: ASR) en meerdere gedaagden over de uitvoering van arbitrale vonnissen. Het hof had eerder, in een tussenarrest van 16 oktober 2018, de procedure geschorst op verzoek van de gedaagden om de Geschillencommissie de gelegenheid te geven om de arbitrale vonnissen van 31 januari 2017 te herstellen. Op 28 februari 2019 heeft de Geschillencommissie inderdaad nieuwe uitspraken gedaan, waarin ASR werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de gedaagden. Het hof oordeelde dat de vernietigingsgrond die in het tussenarrest was vastgesteld, niet meer bestond, omdat de Geschillencommissie de gebreken had hersteld. ASR had in deze procedure verzocht om de gedaagden in de proceskosten te veroordelen, maar het hof oordeelde dat ASR grotendeels in het ongelijk was gesteld. Het hof heeft ASR daarom veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagden, die zijn begroot op € 2.461,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.225.780/01
arrest van 21 mei 2019
inzake
BPD ASR Vastgoedontwikkeling v.o.f.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
incidenteel verweerster,
hierna te noemen: ASR,
advocaat: mr. R.P.M. de Laat,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, tevens incidenteel verzoekers op de voet van artikel 1065a Rv.,
hierna, als gedaagden niet apart vermeld worden, ook te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. H. de Groen.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1
Voor het procesverloop tot 16 oktober 2018 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dit tussenarrest heeft het hof met toepassing van artikel 1065a Rv. (de regeling van de zogenoemde remission) de procedure geschorst voor de duur van zes maanden en de Geschillencommissie Garantiewoningen (hierna: de geschillencommissie) in de gelegenheid is gesteld om de twee door de geschillencommissie op 31 januari 2017 tussen partijen gewezen arbitrale vonnissen te herstellen.
1.2
Bij brief van 28 februari 2019 heeft de secretaris van de geschillencommissie het hof ervan in kennis gesteld dat de geschillencommissie op die datum twee uitspraken heeft gedaan en hij heeft deze uitspraken aan het hof toegezonden. De schorsing is vervolgens opgeheven en zaak is naar de rol verwezen voor hervatting van de procedure.
1.3
[gedaagden] hebben bij H16-formulier van 12 maart 2019 het hof verzocht om ASR in de proceskosten te veroordelen.
1.4
ASR heeft een memorie na arbitraal vonnis ingediend op de rolzitting van 16 april 2019 waarin zij verzoekt om [gedaagden] in de proceskosten te veroordelen.
1.5
Vervolgens is arrest bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de geschillencommissie iets anders heeft toegewezen dan was gevorderd, namelijk herstel van geconstateerde gebreken aan de woningen van [gedaagden] in plaats van vervangende schadevergoeding, en dat dit een grond voor vernietiging van de arbitrale vonnissen op de voet van artikel 1065 lid 1 sub c Rv. oplevert. Het hof heeft op verzoek van [gedaagden] toepassing gegeven aan artikel 1065a Rv. (de regeling van de zogenoemde remission) en de procedure geschorst voor de duur van zes maanden om de geschillencommissie in de gelegenheid te stellen de door haar op 31 januari 2017 tussen partijen gewezen arbitrale vonnissen te herstellen. Bij arbitrale (herstel)vonnissen van 28 februari 2019 heeft de geschillencommissie ASR alsnog veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [gedaagden] .
2.2
Volgens het bepaalde in artikel 1065a lid 4 Rv. moet het hof na ommekomst van de termijn waarvoor het geding geschorst is geweest beslissen overeenkomstig hetgeen het hof, de omstandigheden in aanmerking genomen, passend acht. Het hof stelt in dit kader vast dat de in het tussenarrest vermelde vernietigingsgrond niet meer bestaat nu de geschillencommissie met toepassing van het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 1065a Rv. partijen heeft gehoord en herziene/aanvullende arbitrale vonnissen heeft gewezen waardoor de door het hof in zijn tussenarrest vastgestelde vernietigingsgrond is opgeheven. De vordering tot vernietiging op deze vernietigingsgrond zal om die reden worden afgewezen. Het hof dient te beslissen over de proceskosten in de onderhavige situatie waarin de vernietigingsgrond op zichzelf terecht is voorgedragen, maar vanwege de toepassing van artikel 1065a Rv. niet tot vernietiging leidt.
2.3
ASR vordert veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten op de grond dat zij deze procedure – waarin ASR vernietiging van de arbitrale vonnissen heeft gevorderd – in haar ogen terecht heeft ingesteld nu uit de omstandigheid dat de arbitrale vonnissen van 31 januari 2017 zijn vervangen (hersteld) door de arbitrale vonnissen van 28 februari 2019 afgeleid moet worden dat de aangedragen vernietigingsgrond is gehonoreerd. [gedaagden] hadden zich kunnen refereren aan het oordeel van het hof of verstek kunnen laten gaan in deze vernietigingsprocedure, aldus ASR. Subsidiair acht ASR het geïndiceerd om de proceskosten te compenseren.
2.4
Bij de beoordeling welke partij(en) in dit geval in de proceskosten moet(en) worden veroordeeld, acht het hof de volgende omstandigheden van belang.
2.4.1
Indien het hof de arbitrale vonnissen had vernietigd, zouden partijen opnieuw - in dit geval voor de derde keer - een arbitrageprocedure hebben moeten doorlopen. Volgens de memorie van toelichting op artikel 1065a Rv. draagt remission ertoe bij dat vernietiging een ultimum remedium is. Met deze additionele rechtsfiguur is beoogd partijen tijd en geld te besparen en de effectiviteit van arbitrale rechtspleging te bevorderen. Door in dit geval op verzoek van [gedaagde 1 en 2] toepassing te geven aan artikel 1065a Rv. – waartoe het hof ook ambtshalve had kunnen overgaan – zijn beide partijen kosten bespaard gebleven. Na remission hebben partijen bij voortzetting van deze procedure geen ander belang dan een beslissing over de proceskosten te verkrijgen, behalve in het zich hier niet voordoende geval dat (één van) partijen van mening (is) zijn dat de aanwezige vernietigingsgrond niet is weggenomen. Voor het geval dat na remission een proceskostenveroordeling wordt gevorderd, wordt in de literatuur wel gesuggereerd de proceskosten te compenseren.
2.4.2
ASR heeft in deze procedure ook een andere vernietigingsgrond ingeroepen, te weten een ontbrekende, althans gebrekkige, motivering van de arbitrale vonnissen uit 2017 wat betreft de vaststelling dat zich een ernstig gebrek aan de woningen van [gedaagden] voordeed. Door het hof is deze vernietigingsgrond in de overwegingen 3.7 tot en met 3.11 van het tussenarrest besproken en verworpen. Het verweer van [gedaagden] strekte zich mede uit tot deze verworpen vernietigingsgrond.
2.4.3
Ten aanzien van de door [gedaagden] ingestelde incidentele vordering tot remission heeft ASR verweer gevoerd en zich op rechtsverwerking beroepen. Dit is door het hof verworpen in het tussenarrest.
2.4.4
De processuele houding van ASR is uitsluitend gericht geweest op de vernietiging van de arbitrale vonnissen van 31 januari 2017. Daarbij merkt het hof op - zoals ook in het tussenarrest overwogen - dat ASR volgens de arbitrale vonnissen van 31 januari 2017 aanvankelijk zelf herstel had aangeboden van de aan de woningen van [gedaagden] geconstateerde gebreken maar dat zij, na daartoe door de geschillencommissie te zijn veroordeeld, dat herstel geweigerd heeft en in deze procedure gesteld heeft niet tot herstel te willen overgaan. Zoals ook reeds overwogen in het tussenarrest heeft de verwerping door het hof van de andere door ASR aangevoerde vernietigingsgrond (die zag op de inhoudelijke motivering van de arbitrale vonnissen uit 2017 voor wat betreft het vastgestelde ernstige gebrek) tot gevolg dat de rechtsplicht van ASR tot compensatie voor het vastgestelde gebrek definitief vastgesteld is in de arbitrale vonnissen uit 2017. De eigen processuele houding van ASR in de arbitrale procedure heeft (in belangrijke mate) ertoe bijgedragen dat ASR bij de vonnissen uit 2017 is veroordeeld tot herstel in plaats van tot de gevorderde schadevergoeding. Verder wordt geconstateerd dat ASR op alle andere punten dan het beroep op deze vernietigingsgrond in deze vernietigingsprocedure in het ongelijk is gesteld. Hierover zou wellicht anders gedacht kunnen worden als ASR zich gerefereerd had aan het oordeel van het hof over de door [gedaagden] verzochte remission, of zelf – al dan niet subsidiair – om remission zou hebben verzocht, maar die situatie doet zich niet voor nu ASR zich daar expliciet tegen heeft verzet.
2.5
De conclusie van het hof is dan ook dat in het licht van deze omstandigheden ASR als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt en dat het hof het daarom in dit geval passend acht om haar met de proceskosten van [gedaagden] te belasten. Deze kosten worden met toepassing van het liquidatietarief begroot op € 2.148,- (twee punten tarief II) en € 313,- griffierecht, in totaal € 2.461,-. Voor de goede orde merkt het hof op dat de kostenveroordeling door de rechtbank in het vonnis van 13 september 2017 in het bevoegdheidsincident hier los van staat.

3.Beslissing

Het hof
  • stelt vast dat de in het tussenarrest van 16 oktober 2018 geconstateerde vernietigingsgrond van de door de Geschillencommissie Garantiewoningen op 31 januari 2017 onder dossiernummers 104963 en 104965 gewezen arbitrale vonnissen niet meer bestaat als gevolg van de door de geschillencommissie tussen partijen op 28 februari 2019 gewezen arbitrale (herstel)vonnissen;
  • wijst de vordering tot vernietiging van de hiervoor genoemde arbitrale vonnissen van de Geschillencommissie van 31 januari 2017 af;
  • veroordeelt ASR tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] welke kosten tot op heden worden begroot op € 2.461,-;
- draagt de griffier van het hof op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan de Geschillencommissie Garantiewoningen, Postbus 90600, 2509 LP Den Haag.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Wachter, C.J. Verduyn en M.M. Olthof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.