ECLI:NL:GHDHA:2019:1078
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid in hoger beroep en aansprakelijkheid bij onverschuldigde betaling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de appellante, een vennootschap onder firma (v.o.f.), die in hoger beroep was gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een overeenkomst gesloten met een persoon die handelde onder de naam van een bedrijf, maar in hoger beroep bleek dat deze persoon de ex-partner was van de geïntimeerde, die ook als gedaagde was opgeroepen. De appellante had een aanbetaling gedaan van € 26.150,40 voor de levering van bier, maar de levering vond niet plaats. De rechtbank had de vordering van de appellante tegen de geïntimeerde afgewezen, omdat de primaire vordering tegen de andere gedaagde was toegewezen. Het hof oordeelde dat de appellante ontvankelijk was in haar hoger beroep, ondanks dat zij inmiddels was ontbonden, omdat de vennootschap onder firma voortbestaat voor de vereffening van het vennootschappelijk vermogen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling, omdat de betaling aan de geïntimeerde gerechtvaardigd was door de overeenkomst met de andere gedaagde. De vordering uit onrechtmatige daad werd eveneens afgewezen, omdat de appellante onvoldoende feiten had gesteld die de aansprakelijkheid van de geïntimeerde konden onderbouwen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellante in de kosten van het geding in hoger beroep.