In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Gauchos Franchise aan de Maas Rotterdam B.V. en een andere appellant tegen Gauchos Nederland B.V. De zaak betreft een franchiseovereenkomst die op 1 januari 2004 is aangegaan en die tot en met 31 december 2013 zou duren. De franchisenemer heeft in eerste aanleg gevorderd dat de franchiseovereenkomst en de (onder)huurovereenkomst per 1 september 2015 onder gelijke voorwaarden met vijf jaar zijn verlengd tot 1 september 2020. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, maar de vordering van de franchisenemer om te verklaren dat hij niet op gerechtvaardigde wijze in gebreke kan worden gesteld, is afgewezen. Dit leidde tot het hoger beroep van de franchisenemer.
Het hof heeft vastgesteld dat de franchisenemer onvoldoende belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, omdat deze te algemeen is geformuleerd en niet specifiek genoeg ingaat op de situatie van de franchisenemer. Het hof heeft ook opgemerkt dat de franchisenemer niet kan worden beschermd tegen subjectieve bevindingen van de franchisegever zonder dat deze bevindingen objectief worden gestaafd. Het hof heeft het hoger beroep van de franchisenemer afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de franchisenemer is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Daarnaast heeft het hof de incidentele vordering van Gauchos Nederland B.V. niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belang meer had bij deze vordering. De kosten van het incidentele hoger beroep zijn eveneens aan de franchisenemer opgelegd. De uitspraak is gedaan op 9 april 2019.