In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Den Haag. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om schorsing van de beschikking die haar verplichtte tot terugbetaling van te veel ontvangen partneralimentatie. De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 januari 2018 een bedrag van € 1.040,- per maand aan de vrouw moest betalen, maar dat de vrouw ook een bedrag van € 11.455,20 aan de man moest terugbetalen.
De vrouw voerde aan dat zij in een benarde financiële situatie zou komen als zij het bedrag ineens of in termijnen moest terugbetalen, omdat zij de ontvangen partneralimentatie had geconsumeerd. De man voerde daarentegen aan dat de vrouw niet had aangetoond dat zij in een financiële noodtoestand verkeerde en dat hij zijn vordering op de vrouw maandelijks verrekende met de partneralimentatie.
Het hof overwoog dat de vrouw belang had bij haar verzoek tot schorsing, maar dat zij onvoldoende had aangetoond dat zij door de uitvoerbaarheid bij voorraad in een financiële noodtoestand zou geraken. Het hof wees het verzoek tot schorsing af en compenseerde de kosten van de procedure, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De behandeling van de hoofdzaak zal op een later tijdstip worden voortgezet.