In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de man om een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag in te trekken. De man had op 5 september 2018 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, maar trok zijn hoger beroep in op 21 maart 2019, kort voor de geplande mondelinge behandeling op 22 maart 2019. De vrouw, verweerster in het hoger beroep, was aanwezig bij de mondelinge behandeling, samen met haar advocaat, omdat zij twijfels had over de rechtsgeldigheid van de intrekking. Het hof oordeelde dat de handelwijze van de man met betrekking tot de intrekking onzorgvuldig was, maar dat de intrekking zelf geldig was volgens de geldende procesregels. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat hij de gronden van het hoger beroep niet handhaafde. De vrouw had verzocht om een kostenveroordeling, maar het hof kon hier niet op ingaan omdat de procedure was ingetrokken voordat dit verzoek was behandeld. Het hof merkte op dat de onzorgvuldige handelwijze van de man onnodige kosten voor de vrouw met zich had gebracht en suggereerde dat de man deze kosten zou vergoeden, maar kon hier geen beslissing over nemen.