5.4Bij het bepalen van de draagkracht van de man is het volgende van belang.
Inkomen/winst uit onderneming
5.4.1De man voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [onderneming] . Uit de overgelegde jaarrekeningen van de onderneming van de jaren 2015 en 2016 en de overgelegde aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2017 blijken de volgende cijfers (in euro’s):
2015
2016
2017
Netto-omzet
172.555
141.774
145.871
Totale kosten en lasten
84.372
79.578
97.5
Saldo winstberekening
88.183
62.196
48.371
57.95
Gecorrigeerde winst
72.889
Ondernemingsvermogen
140.792
-865
22.521
5.4.2De rechtbank heeft gerekend met de gemiddelde winst over de jaren 2015 tot en met 2017, waarbij de rechtbank de in de jaarrekening 2015 vermelde winst heeft gecorrigeerd met een in dat jaar genoten eenmalige opbrengst, waardoor zij is uitgegaan van een winst over 2015 van € 72.889. Voor het jaar 2017 is de rechtbank uitgegaan van de geprognotiseerde winst van € 57.950. Dit betekent dat de rechtbank is uitgegaan van een gemiddelde winst over genoemde jaren van € 64.345,-.
5.4.3De man stelt dat moet worden uitgegaan van de kasstromen en niet van de behaalde winsten. Uit het kasstroomoverzicht blijkt volgens de man duidelijk dat de liquiditeit van de onderneming van de man tekort schiet om een bijdrage aan de vrouw te betalen. Het is aan de ondernemer om te bepalen hoe de winst wordt aangewend, aldus de man. Verder voert hij aan dat hij grond heeft verkocht aan zijn neef en dat de opbrengst in de onderneming is gestoken en dat hij de overwaarde van het bedrijfspand in [plaats] op een privérekening heeft gezet en daar diverse zakelijke en privéfinancieringen mee heeft bekostigd.
5.4.4Het hof overweegt als volgt. De man heeft diverse kasstroomoverzichten in het geding gebracht (zie de producties 3 en 7 achter tabblad HB-2), die ter zitting met partijen zijn besproken. In die overzichten zijn de kasstroom uit operationele activiteiten, de kasstroom uit investeringsactiviteiten en de kasstroom uit financieringsactiviteiten opgenomen. Als vrije kasstroom beschikbaar voor onttrekking zijn achtereenvolgens de volgende bedragen voor respectievelijk 2014 tot en met 2017 (prognose) opgenomen: € - 2.583,-, € 2.986,-, € 193.546,- en € 26.358. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit niet dat de man geen enkele bijdrage aan de vrouw zou kunnen betalen. Verder heeft de man met zijn overzicht(en) onvoldoende inzichtelijk gemaakt van welke kasstroom moet worden uitgegaan. Het hof is dan ook van oordeel dat de man met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in verband met negatieve kasstromen niet over liquiditeiten beschikt om enig bedrag partneralimentatie te voldoen, noch dat van de kasstromen in plaats van het resultaat uit onderneming moet worden uitgegaan. Grief 2 faalt.
5.4.5.De man stelt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft gerekend met de gemiddelde winst over de afgelopen jaren. Volgens de man is er een dalende trend in de omzet te zien, waardoor de actuele inkomsten lager zijn dan waarmee de rechtbank heeft gerekend. Dit brengt mee dat de man niet aan de opgelegde verplichting kan voldoen, nu deze zijn gebaseerd niet op de werkelijke inkomsten maar op inkomsten uit het verleden.
5.4.6De vrouw betwist dat sprake is van een dalende trend. Zij voert aan dat in algemene zin sprake is van een bestendige lijn. Volgens de vrouw dient de prognose van 2017 te worden gecorrigeerd met de afschrijvingen. De gemiddelde winst over 2014 t/m 2016 bedraagt € 66.817,67, aldus de vrouw. De vrouw verzoekt de man de cijfers van 2017 in het geding te brengen.
5.4.7Het hof zal, net als de rechtbank, rekenen met de gemiddelde winst over de jaren 2015 tot en met 2017. Het resultaat uit deze jaren vormt naar het oordeel van het hof een goede indicatie voor de te verwachten beschikbare winst. Uit de overgelegde jaarrekeningen en aangifte inkomstenbelasting blijkt immers van een bestendige lijn in de omzet van de onderneming. De omzet 2014 bedraagt € 155.010,-, 2015 (na correctie in verband met een incidentele bate) € 157.261,- 2016 € 141.774,- en 2017 € 145.871,-.
5.4.8Het hof ziet echter wel aanleiding de winst over 2017 te corrigeren met de afschrijving ter zake gebouwen en terreinen van € 12.647,-, zoals de vrouw heeft betoogd. De man heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de gerealiseerde winst over 2017 lager is dan de geprognotiseerde winst en eveneens lager is dan de winst over de voorgaande jaren in verband met een stelselwijziging in de bepaling van de jaarwinst. In de voorgaande jaren werd alleen afgeschreven op de inventaris en niet op de bedrijfsgebouwen. In 2017 is van deze bestendige gedragslijn afgeweken en wordt ook afgeschreven op de gebouwen en terreinen. Volgens de man wordt deze wijziging gerechtvaardigd door goed koopmansgebruik als bedoeld in artikel 3.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
5.4.9Het hof is van oordeel dat wat er ook zij van een stelselwijziging, bij de bepaling van het inkomen van de man dat beschikbaar is voor de alimentatie, de winst dient te worden gecorrigeerd met dit bedrag. Het betreft namelijk een fiscale aftrekpost en geen reële uitgave. Deze keuze van de man kan niet ten laste van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw worden gebracht. Daarbij komt dat in de jaarrekening geen enkele onderbouwing voor deze stelselwijziging is gegeven. Evenmin is aangegeven hoe de afschrijvingslast is berekend.
5.4.10Dit brengt dat het hof uitgaat van een gemiddelde winst over de jaren 2015 tot en met 2017 van (€ 72.889 + € 62.196 + (€ 48.371 + € 12.674)) : 3 = € 65.376,-. Ook grief 3 van de man faalt.
5.4.11De stelling van de man dat de in de jaarrekeningen 2014 tot en met 2016 opgenomen winsten nog (verder) moeten gecorrigeerd, verwerpt het hof. Uit de door de man overgelegde brief van 6 juni 2018 (productie H4) van zijn accountant blijkt dat de accountant het in de jaarrekeningen 2014 tot en met 2016 opgenomen resultaat heeft gecorrigeerd op aangeven van de man en [naam] dat bepaalde op de zakelijke bankrekening gestorte bedragen ten onrechte als omzet/te betalen BTW zijn verantwoord in plaats van als privé storting (versterking van het eigen vermogen). Uit de brief blijkt naar het oordeel van het hof niet meer dan dat de accountant heeft uitgevoerd wat de man hem heeft gevraagd. De jaarrekeningen 2014 tot en met 2016 zijn niet door de accountant samengesteld en ook niet door hem beoordeeld of gecontroleerd. Uit de achter de brief van de accountant gevoegde rekeningafschriften volgt evenmin de juistheid van de stelling van de man dat de in de jaarrekening opgenomen omzet moet worden gecorrigeerd in verband met het ten onrechte aanmerken van privéstortingen als omzet. Grief 5 faalt eveneens.