ECLI:NL:GHDHA:2019:1029

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
BK-18_00773
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake overdrachtsbelasting voor een kapel als woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 april 2019 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende inzake de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van een kapel die als woning gebruikt zou worden. Belanghebbende had op 12 april 2017 € 9.375 aan overdrachtsbelasting voldaan en maakte op 10 mei 2017 bezwaar tegen deze voldoening. De Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en belanghebbende stelde hoger beroep in. Echter, het hoger beroepschrift werd te laat ingediend, namelijk op 13 juli 2018, terwijl de termijn voor indiening op 10 juli 2018 eindigde.

Het Hof overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank eindigde. Belanghebbende had gesteld dat het hogerberoepschrift op 6 juli 2018 per post was verzonden, maar deze stelling kon niet worden onderbouwd. De gemachtigde van belanghebbende had geen bewijs kunnen overleggen van de verzending of de retour van de envelop. Het Hof concludeerde dat het hoger beroepschrift niet tijdig was ingediend en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de bewijslast die op de indiener rust in gevallen van termijnoverschrijding. Het Hof oordeelde dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten of de vergoeding van het griffierecht, gezien de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00773

uitspraak van 23 april 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde; [A] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] [C] , [D] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 24 mei 2018, nummer SGR 17/8559.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft op 12 april 2017 € 9.375 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan in verband met de verkrijging van de onroerende zaak [Y] te [Z] .
1.2.
Belanghebbende heeft vervolgens op 10 mei 2017 bezwaar tegen de voldoening op aangifte gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2017 heeft de Inspecteur het be-zwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht van € 45 geheven.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 126 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
1.7.
Ter zitting heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende verzocht om uiterlijk op 13 maart 2019 de envelop waarin, naar hij stelt, op 6 juli 2018 een pro forma hogerberoepschrift aan het Hof is gezonden en die als 'onbestelbaar' aan gemachtigde zou zijn geretourneerd, aan het Hof te doen toekomen. De gemachtigde heeft het Hof bij brief van 13 maart 2019 medegedeeld dat deze envelop niet meer op zijn kantoor aanwezig is. Het Hof heeft de brief van 13 maart 2019 aan het dossier toegevoegd en in afschrift aan de Inspecteur toegezonden.

Overwegingen omtrent het hoger beroep

2.1.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt ingevolge artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) zes weken na de dag van de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval is de termijn voor het indienen van het hoger beroep aangevangen op 30 mei 2018, de dag na de dagtekening van de uitspraak van de Rechtbank, en geëindigd op 10 juli 2018. Het Hof heeft het hoger beroepschrift ontvangen op 13 juli 2018, derhalve na het einde van de hiervoor genoemde termijn.
2.2.
Ingevolge artikel 6:9, lid 1, AWB is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is ingevolge artikel 6:9, lid 2, AWB een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen Het bij het Hof op 13 juli 2018 ingekomen beroepschrift is niet per post verzonden, maar op 13 juli 2018 afgegeven bij de Centrale Balie van het Paleis van Justitie waar het Hof is gevestigd. Er is bij het Hof niet een per post verzonden hoger beroepschrift binnengekomen. In zo’n geval geldt het bepaalde in artikel 6:9, lid 2, AWB niet. Mitsdien is het hoger beroepschrift te laat ingediend.
2.3.
Ingevolge artikel 6:11 AWB blijft de niet-ontvankelijk verklaring van (in dit geval) het hoger beroep achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft als bijlage bij het hogerberoepschrift een (kopie van een) brief, gedateerd 6 juli 2018, gevoegd. Daarin wordt opgekomen tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende stelt dat hij die brief op 6 juli 2018 per gewone post aan het Hof heeft verzonden en dat de brief vervolgens als 'onbestelbaar' aan gemachtigde is geretourneerd. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, zijn stelling niet onderbouwd. Hij is in de gelegenheid gesteld de retour ontvangen envelop over te leggen doch hij heeft deze envelop niet kunnen vinden. Ander bewijs van feiten die een reden voor verschoning van de termijnoverschrijding zouden kunnen zijn, heeft belanghebbende niet aangedragen. Van zodanige feiten is het Hof evenmin gebleken. Het Hof zal het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Proceskosten en griffierecht

Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk is, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Evenmin is er aanleiding de vergoeding van het griffierecht te gelasten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.M. Vrouwenvelder, H.A.J. Kroon en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 23 april 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.