ECLI:NL:GHDHA:2019:1029
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake overdrachtsbelasting voor een kapel als woning
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 april 2019 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende inzake de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van een kapel die als woning gebruikt zou worden. Belanghebbende had op 12 april 2017 € 9.375 aan overdrachtsbelasting voldaan en maakte op 10 mei 2017 bezwaar tegen deze voldoening. De Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en belanghebbende stelde hoger beroep in. Echter, het hoger beroepschrift werd te laat ingediend, namelijk op 13 juli 2018, terwijl de termijn voor indiening op 10 juli 2018 eindigde.
Het Hof overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank eindigde. Belanghebbende had gesteld dat het hogerberoepschrift op 6 juli 2018 per post was verzonden, maar deze stelling kon niet worden onderbouwd. De gemachtigde van belanghebbende had geen bewijs kunnen overleggen van de verzending of de retour van de envelop. Het Hof concludeerde dat het hoger beroepschrift niet tijdig was ingediend en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de bewijslast die op de indiener rust in gevallen van termijnoverschrijding. Het Hof oordeelde dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten of de vergoeding van het griffierecht, gezien de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.