ECLI:NL:GHDHA:2019:1020

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
22-000773-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak met gevangenisstraf en beoordeling van ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor woninginbraak. De verdachte, geboren in Litouwen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was samen met anderen betrokken bij een woninginbraak op 9 januari 2013 in Monster en/of 's-Gravenzande. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken, met aftrek van voorarrest, in plaats van de eerder opgelegde acht weken, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.

De zaak kwam voor het hof na een terugverwijzing door de Hoge Raad, die eerder het openbaar ministerie niet-ontvankelijk had verklaard in de strafvervolging. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie opnieuw niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van het recht op een eerlijk proces, omdat een ontlastende getuigenverklaring ontbrak in het proces-verbaal. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging.

Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot de woning had verschaft door middel van braak. De verdachte had samen met anderen een portemonnee, ID-kaart, rijbewijs, diepvriesproducten, digitale camera, navigatiesysteem, kledingstukken en geld weggenomen. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de strafmaat meegewogen, maar besloot tot een lagere straf vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000773-15
Parketnummer: 09-817108-13
Datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het bestaande hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 januari 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] in Litouwen op [geboortejaar] 1980,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, bekend [adres
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 12 juni 2015 en 22 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 20 november 2013 het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging.
De advocaat-generaal heeft tegen deze beslissing beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 20 januari 2015 het arrest van dit hof van 20 november 2013 vernietigd en de zaak naar dit hof teruggewezen, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 januari 2013 te Monster en/of 's-Gravenzande, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning ( gelegen [adres]) heeft weggenomen (onder andere) een portemonnee (met inhoud) en/of een ID-kaart en/of een rijbewijs en/of een of meer diepvriesprodukten en/of een digitale camera en/of een navigatiesysteem en/of een of meer kledingstukken en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van de achterdeur van voornoemde woning.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met schending van het recht op een
fair trialin de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de kenbron van een voor de verdachte ontlastende verklaring, te weten de verklaring van de ter terechtzitting in eerste aanleg gehoorde getuige [medeverdachte] ten gevolge van een omissie ontbreekt in het proces-verbaal van die zitting. De verdediging is vervolgens niet in de gelegenheid geweest om deze door het hof toegewezen getuige nogmaals te horen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof kan hetgeen de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt heeft aangevoerd op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet leiden tot de door hem bepleite niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. Temeer nu de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd zelf in het kort heeft aangegeven welke ontlastende verklaring de medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg als getuige in de onderhavige zaak heeft afgelegd, te weten dat de medeverdachte het feit alleen heeft gepleegd, en het hof er bij zijn beoordeling vanuit gaat dat de medeverdachte bedoelde verklaring inderdaad heeft afgelegd.
Het hof verwerpt derhalve het gevoerde verweer.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks09 januari 2013 te Monster
en/of
's-Gravenzande, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in
/uiteen woning (gelegen [adres]) heeft weggenomen (onder andere) een portemonnee (met inhoud) en
/ofeen ID-kaart en
/ofeen rijbewijs en
/of een of meerdiepvriesprodukten en
/ofeen digitale camera en
/ofeen navigatiesysteem en
/ofeen of meer kledingstukken en
/ofgeld,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
[benadeelde partij 1]
en/of [benadeelde partij 2]en/of
[benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebrachtdoor middel van braak
open/of verbreking van de achterdeur van voornoemde woning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak.
Door aldus te handelen hebben zij er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer. Daarnaast hebben zij voor de betrokkenen overlast en enige financiële schade veroorzaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2019.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht weken een passende en geboden reactie vormt.
Het hof is echter van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, gelet op de tijd die is verstreken tussen het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2015 en het arrest van dit hof op 5 april 2019.
Het hof zal de geconstateerde overschrijding verdisconteren in de strafmaat en in plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van acht weken onvoorwaardelijk, een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken onvoorwaardelijk aan de verdachte opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. A.S.I. van Delden en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 april 2019.