ECLI:NL:GHDHA:2018:979

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
22-000423-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende het voorhanden hebben van vuurwapens gelijkende voorwerpen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens gelijkende voorwerpen op 16 augustus 2016 in 's-Gravenhage. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gepresenteerde bewijzen en argumenten van beide partijen. De advocaat-generaal vorderde een veroordeling en een geldboete, maar het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de in beslag genomen voorwerpen, die op vuurwapens leken, niet voldeden aan de wettelijke criteria om als wapens te worden aangemerkt. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 550,00, met een voorwaardelijke proeftijd van twee jaar, en bij gebreke van betaling, 11 dagen hechtenis. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000423-17
Parketnummer: 09-169803-16
Datum uitspraak: 28 maart 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 januari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1996,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 14 maart 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2016 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen(een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten vier balletjespistolen en/of veer-/gasdrukpistolen, zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I en/of zijnde (een) voorwerp(en) die/dat door zijn/hun vorm en afmetingen geleek/geleken op een wapen, zodanig dat het voor afdreiging of bedreiging geschikt was/waren, voorhanden heeft gehad
en/of
hij op of omstreeks 16 augustus 2016 te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) een of meer wapen(s) van categorie IV heeft gedragen, te weten vier, althans een of meerdere balletjespisto(o)l(en) en/of veer/gasdrukwapen(s), in elk geval een of meerdere voorwerp(en), waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat/die voorwerp(en) werd(en) aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat/deze was/waren bestemd om letsel aan personen toe te brengen, dan wel te dreigen en dat/die niet onder een van de andere categorieën viel(en).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het hof opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis, en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Feiten
Op 16 augustus 2016 komt bij de politie om 23.15 uur een anonieme melding binnen, inhoudende dat er vanuit een auto met kenteken [verdachte] op de Strandweg te ’s-Gravenhage werd geschoten op personen en goederen en dat hij, melder, op zijn kuit was geraakt door een balletje uit een balletjespistool of –geweer. Kort erna, om 23:31 uur, komt de politie ter plaatse. Verbalisanten treffen daar in de auto met genoemd kenteken de verdachte en zijn twee medeverdachten aan en – na nader onderzoek - vier op vuurwapens gelijkende voorwerpen. Alle vier de voorwerpen ogen bij onderzoek in daglicht als speelgoedwapens en worden omschreven als balletjespistolen. Twee daarvan lijken op riotguns en twee stuks op vuistvuurwapens. Hierna zal het hof deze voorwerpen gemakshalve aanduiden als “voorwerpen, gelijkend op riotguns”, respectievelijk “voorwerpen, gelijkend op vuistvuurwapens”, waarbij opgemerkt zij dat het woord “gelijkend” niet betekent dat het om een sprekende gelijkenis gaat.
Standpunten van partijen
Het openbaar ministerie is - kort gezegd – van oordeel dat het voorhanden hebben c.q. dragen van genoemde voorwerpen verboden is op grond van of krachtens de Wet wapens en munitie, en de verdediging heeft – kort gezegd - betoogd dat dit niet het geval is.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte als eerste cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking.
Aan de verdachte is handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie ten laste gelegd, te weten het voorhanden hebben van wapen(s) van categorie I onder 7°.
Artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
(..);
7° andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
Aan artikel 2, eerste lid, categorie I, sub 7° van de Wet wapens en munitie is invulling gegeven in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang als volgt:
Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.
Artikel 2, lid 1, van de Richtlijn 2009/48/EG (de zogenoemde Speelgoedrichtlijn) luidt:
deze richtlijn is van toepassing op producten die, al dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt (hierna “speelgoed” genoemd).
Artikel 2 lid 4 van de Wet wapens en munitie luidt:
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder categorie I sub 7, zijn geen wapens in de zin van deze wet voorwerpen die klaarblijkelijk zijn bestemd om als speelgoed te worden gebruikt en die redelijkerwijze niet geschikt kunnen worden geacht om daarmee personen ernstig lichamelijk letsel toe te brengen of om personen te bedreigen of af te dreigen.
Ter beantwoording liggen gelet op de tenlastelegging derhalve eerst de volgende vragen voor:
is sprake is van “een sprekende gelijkenis” in de zin van artikel 3 van de Regeling wapens en munitie, en zo ja,
vallen de voorwerpen onder de uitzondering van de Speelgoedrichtlijn?
Het hof zal bij beantwoording van deze vragen onderscheid maken naar de twee soorten speelgoedwapens die in deze zaak zijn aangetroffen.
Het hof stelt hierbij voorop dat zij heeft vastgesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen blijkens mededeling van het Openbaar Ministerie zijn vernietigd. Het hof is door de vernietiging van de inbeslaggenomen voorwerpen niet meer in staat zich een eigen oordeel te vormen over, noch om de deskundige onderzoek te laten verrichten naar de vraag of ten aanzien van die voorwerpen is voldaan aan het wettelijke criterium dat het voorwerpen betreft die “een sprekende gelijkenis” vertonen met vuurwapens. Dit klemt te meer nu het om een voor subjectieve invulling vatbaar criterium gaat, de verdediging met stelligheid heeft betwist dat aan deze wettelijke voorwaarde is voldaan en de deskundige heeft verklaard dat hij louter op grond van de foto’s in het procesdossier niet kan vaststellen of aan dat criterium is voldaan.
De op riotguns gelijkende voorwerpen
-
Sprekende gelijkenis?
Verbalisant [verbalisant], werkzaam als materiedeskundige wapens munitie en explosieven bij het Team Forensische opsporing, heeft deze voorwerpen nader onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een proces-verbaal met nummer 2016228632 d.d. 2 november 2016, WME nummer 516/2016. [verbalisant] heeft gerelateerd dat twee van de bij de verdachten aangetroffen voorwerpen (door het hof aangeduid als de op riotguns gelijkende voorwerpen) voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met een vuurwapen van het merk Mossberg model 500A. Ter terechtzitting in hoger beroep is als deskundige op het gebied van wapens en munitie gehoord de heer ing. J. van Driel (Fare Consultants). De deskundige heeft onder meer verklaard dat het hem uitsluitend op basis van de foto’s van de voorwerpen in het dossier niet mogelijk is harde uitspraken te doen, maar dat hij kan onderschrijven dat, kijkend naar de afbeeldingen in het dossier, tot een sprekende gelijkenis zou kunnen worden geconcludeerd. Het hof ziet, mede gelet hierop, reden af te gaan op het oordeel van de verbalisant, dat sprake is van een sprekende gelijkenis.
Gelet op het bepaalde in artikel 3, Regeling wapens en munitie, komt vervolgens de vraag aan de orde, of sprake is van de uitzondering die geldt voor speelgoedvoorwerpen, bedoeld in de Speelgoedrichtlijn.
-
Speelgoedrichtlijn van toepassing?
De verdachten hebben verklaard dat ze de voorwerpen diezelfde avond hadden gewonnen op de kermis. De deskundige Van Driel heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat voor de vraag of sprake is van speelgoed in de zin van voornoemde richtlijn van belang is of het als zodanig wordt aangeboden. Een Europees speelgoedkeurmerk is daarbij volgens hem niet alleszeggend.
Het hiervoor bedoelde proces-verbaal van [verbalisant] vermeldt bij de omschrijving van het wapen bij “bijzonderheden”: “Het wapen betreft geen speelgoedvoorwerp als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG”, maar een toelichting daarop ontbreekt, zodat het hof niet kan nagaan aan welk criterium is getoetst. In het licht van de toelichting door de deskundige ter terechtzitting in hoger beroep kan het hof daarom niet uitsluiten dat de op riotguns gelijkende voorwerpen worden aangeboden als speelgoed en onder de omschrijving van speelgoed in het hiervoor aangehaalde artikel 2 van de Speelgoedrichtlijn vallen. Gelet hierop acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van voorwerpen die vallen onder artikel 2, eerste lid, categorie I, sub 7°.
De verdachte dient derhalve ten aanzien van de op riotguns gelijkende voorwerpen van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De op vuistvuurwapens gelijkende voorwerpen
-
Sprekende gelijkenis?
Verbalisant [verbalisant] heeft ook deze voorwerpen nader onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een proces-verbaal met nummer 2016228632 d.d. 2 november 2016, WME nummer 515/2016. Ten aanzien van deze voorwerpen - heeft [verbalisant] na onderzoek geconcludeerd dat dit geen voorwerpen zijn die overeenkomstig categorie I, sub 7 aangewezen zijn als een voorwerp dat zodanig op een vuurwapen lijkt dat het voor be- of afdreiging geschikt is.
Het hof stelt vast dat ook overigens ten aanzien van deze voorwerpen geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op basis waarvan vastgesteld kan worden dat sprake is van “een sprekende gelijkenis”. Nu reeds om die reden geen sprake is van wapens van categorie I onder 7° dient de verdachte ook ten aanzien van de op vuistvuurwapens gelijkende voorwerpen te worden van het als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks16 augustus 2016 te ’s-Gravenhage,in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging meteen of meerander(en) een of meerwapen(s)van categorie IV heeft gedragen, te weten vier, althans een of meerdereballetjespisto(o)l(en) en/of veer/gasdrukwapen(s),in elk gevaleen of meerderevoorwerp(en), waarvan, gelet opde aard ofde omstandigheden waaronderdat/die voorwerp(en)werd(en)aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen datdat/dezewas/waren bestemd omletsel aan personen toe te brengen, dan welte dreigen endat/die niet onder een van de andere categorieën viel(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachten met de op vuurwapens gelijkende voorwerpen aan het spelen waren, en dat, juist gelet op deze omstandigheid, redelijkerwijs niet aangenomen kan worden dat ze waren bestemd om mee te dreigen. De voorwerpen vallen daarom volgens de verdediging niet onder artikel 2, eerste lid, categorie IV, sub 7° van de Wet wapens en munitie.
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Na de hiervoor genoemde anonieme melding door een voorbijganger, inhoudende dat er vanuit een auto met kenteken [x] op de Strandweg te ’s-Gravenhage werd geschoten op personen en goederen en dat hij, melder, omstreeks 23.15 uur op 16 augustus 2016 op zijn kuit was geraakt door een balletje uit een balletjespistool of –geweer, komen opsporingsambtenaren om 23:31 uur ter plaatse. Zij treffen aldaar de in een parkeervak, naast een fietspad geparkeerde auto met daarin de verdachte en twee medeverdachten aan. Zij zitten op de bestuurdersstoel, de bijrijdersstoel en op de achterbank. In de auto worden vier op vuurwapens gelijkende voorwerpen aangetroffen: twee op de grond voor de bijrijdersstoel, een op de achterbank en een achter de bestuurdersstoel (dus voor de achterbank).
Het aantreffen van de voorwerpen in een aan de openbare weg geparkeerde auto, binnen handbereik van de drie in die auto zittende verdachten, op een tijdstip ’s avonds laat en in het donker maakt dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die voorwerpen bestemd waren om te dreigen.
Nu de wapens voorts voor onmiddellijk gebruik konden worden aangewend, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten de wapens hebben gedragen in de in artikel 1, aanhef en onder 10° van de Wet wapens en munitie bedoelde zin.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in het openbaar op vuurwapens gelijkende voorwerpen onder handbereik gehad. Dit verdient bestraffing, nu het gebruik daarvan in het openbaar zeer dreigend kan zijn en gevoelens van onveiligheid met zich mee kan brengen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. L.C. van Walree en mr. C.P.M. Cleiren, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2018.
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. C.P.M. Cleiren zijn buiten staat om dit arrest te ondertekenen