De op vuistvuurwapens gelijkende voorwerpen
Verbalisant [verbalisant] heeft ook deze voorwerpen nader onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een proces-verbaal met nummer 2016228632 d.d. 2 november 2016, WME nummer 515/2016. Ten aanzien van deze voorwerpen - heeft [verbalisant] na onderzoek geconcludeerd dat dit geen voorwerpen zijn die overeenkomstig categorie I, sub 7 aangewezen zijn als een voorwerp dat zodanig op een vuurwapen lijkt dat het voor be- of afdreiging geschikt is.
Het hof stelt vast dat ook overigens ten aanzien van deze voorwerpen geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op basis waarvan vastgesteld kan worden dat sprake is van “een sprekende gelijkenis”. Nu reeds om die reden geen sprake is van wapens van categorie I onder 7° dient de verdachte ook ten aanzien van de op vuistvuurwapens gelijkende voorwerpen te worden van het als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks16 augustus 2016 te ’s-Gravenhage,in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging meteen of meerander(en) een of meerwapen(s)van categorie IV heeft gedragen, te weten vier, althans een of meerdereballetjespisto(o)l(en) en/of veer/gasdrukwapen(s),in elk gevaleen of meerderevoorwerp(en), waarvan, gelet opde aard ofde omstandigheden waaronderdat/die voorwerp(en)werd(en)aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen datdat/dezewas/waren bestemd omletsel aan personen toe te brengen, dan welte dreigen endat/die niet onder een van de andere categorieën viel(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachten met de op vuurwapens gelijkende voorwerpen aan het spelen waren, en dat, juist gelet op deze omstandigheid, redelijkerwijs niet aangenomen kan worden dat ze waren bestemd om mee te dreigen. De voorwerpen vallen daarom volgens de verdediging niet onder artikel 2, eerste lid, categorie IV, sub 7° van de Wet wapens en munitie.
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Na de hiervoor genoemde anonieme melding door een voorbijganger, inhoudende dat er vanuit een auto met kenteken [x] op de Strandweg te ’s-Gravenhage werd geschoten op personen en goederen en dat hij, melder, omstreeks 23.15 uur op 16 augustus 2016 op zijn kuit was geraakt door een balletje uit een balletjespistool of –geweer, komen opsporingsambtenaren om 23:31 uur ter plaatse. Zij treffen aldaar de in een parkeervak, naast een fietspad geparkeerde auto met daarin de verdachte en twee medeverdachten aan. Zij zitten op de bestuurdersstoel, de bijrijdersstoel en op de achterbank. In de auto worden vier op vuurwapens gelijkende voorwerpen aangetroffen: twee op de grond voor de bijrijdersstoel, een op de achterbank en een achter de bestuurdersstoel (dus voor de achterbank).
Het aantreffen van de voorwerpen in een aan de openbare weg geparkeerde auto, binnen handbereik van de drie in die auto zittende verdachten, op een tijdstip ’s avonds laat en in het donker maakt dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die voorwerpen bestemd waren om te dreigen.
Nu de wapens voorts voor onmiddellijk gebruik konden worden aangewend, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten de wapens hebben gedragen in de in artikel 1, aanhef en onder 10° van de Wet wapens en munitie bedoelde zin.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in het openbaar op vuurwapens gelijkende voorwerpen onder handbereik gehad. Dit verdient bestraffing, nu het gebruik daarvan in het openbaar zeer dreigend kan zijn en gevoelens van onveiligheid met zich mee kan brengen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.