ECLI:NL:GHDHA:2018:976

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
22-004632-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens mishandeling met taakstraf en voorwaardelijke hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van veertien uren, subsidiair zeven dagen gevangenisstraf, waarvan acht uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft een mishandeling die plaatsvond op 5 augustus 2017 te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte de aangever met een 'flying kick' tegen de nek of het hoofd heeft geslagen. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar het hof oordeelde dat het vonnis niet in stand kon blijven. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de mishandeling had gepleegd, maar verwierp de verweren van de verdediging, waaronder noodweer en putatief noodweer. Het hof concludeerde dat de verdachte niet gerechtvaardigd handelde en dat de mishandeling strafbaar was. De straf werd bepaald op een taakstraf van veertien uren en zeven dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van acht uren. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004632-17
Parketnummer: 09-149290-17
Datum uitspraak: 14 maart 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 februari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertien uren, subsidiair zeven dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te 's-Gravenhage [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] eenmaal (met kracht) een "flying kick" tegen zijn nek, althans tegen zijn hoofd, te geven en/of eenmaal tegen zijn nek, althans tegen zijn hoofd, te trappen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks5 augustus 2017 te 's-Gravenhage [aangever] heeft mishandeld door die [aangever]
eenmaal (met kracht) een "flying kick" tegen zijn nek, althans tegen zijn hoofd, te geven en/ofeenmaal tegen zijn nek
, althans tegen zijn hoofd,te trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ter terechtzitting heeft de raadsman op de in de overgelegde pleitnota vermelde gronden gesteld dat de verdachte behoort te worden ontslagen van rechtsvervolging. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat sprake was van noodweer c.q. noodweerexces en subsidiair van putatief noodweer.
Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van een vriendin van hem, [persoon], althans daarover verontschuldigbaar heeft gedwaald.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De verdachte was op bezoek bij [persoon] in de door haar bewoonde woonruimte in een instelling voor begeleid wonen. Toen [persoon] een harde knal hoorde is zij naar beneden gegaan, waar zij - buiten het gezichtsveld van verdachte - in fysieke confrontatie is geraakt met de als begeleider in dienst van de instelling werkzame aangever, die zij voor veroorzaker van de knal aanzag. Er is overigens geen begin van aannemelijkheid daarvoor gebleken. Verdachte, die [persoon] na enige tijd was gevolgd, trof [persoon] liggend op de grond aan terwijl zij door de aangever in bedwang werd gehouden.
Op de bewegende beelden van de bewakingscamera, van de vertoning ter terechtzitting waarvan met uitdrukkelijke instemming van de verdediging als “bekend verondersteld, want voorafgaande aan de zitting reeds bekeken” is afgezien, is te zien dat de aangever [persoon] heeft overmeesterd en op het moment dat de verdachte arriveerde [persoon] in bedwang hield. Voorts is te zien dat de aangever niet op [persoon] zat in die zin dat hij zijn gewicht op [persoon] liet rusten. Integendeel: de aangever zat over [persoon] heen gebogen en hield de handen van [persoon] achter haar hoofd vast. Het hof heeft voorts waargenomen dat de verdachte zodra hij arriveerde en zonder zich enig moment te bezinnen onmiddellijk en in een vloeiende beweging op aangever is afgelopen en de bewezenverklaarde trappende beweging heeft gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
In aanmerking genomen dat de aangever in functie was en in gezelschap verkeerde van ander personeel, is, mede gelet op hetgeen direct daaraan voorafging, niet aannemelijk geworden dat in de door de verdachte aangetroffen toestand sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van [persoon]. De overmeestering en de daarin gelegen geweldsuitoefening en vrijheidsbeperking zijn onder de vastgestelde omstandigheden te beschouwen als noodzakelijk en proportioneel ter uitoefening van de functie van een begeleider in een voorziening voor begeleid wonen. Het betoog van de verdediging dat de verdachte met het bewezenverklaarde handelde ter noodzakelijke verdediging tegen zodanige aanranding van [persoon] wordt dan ook verworpen.
Uit het ontbreken van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding en derhalve van een noodzaak tot verdediging, vloeit voort dat het beroep op noodweerexces eveneens faalt.
Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar en levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Subsidiair is op de gronden zoals uiteengezet in de pleitnota een beroep gedaan op putatief noodweer. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet onaannemelijk is dat bij de verdachte sprake was van een verontschuldigbare dwaling, omdat hij na het zien van [persoon] in een machteloze situatie met bovenop haar de aangever niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij haar tegen aangever moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan.
Wat betreft dit subsidiair ingenomen standpunt dat sprake is van putatief noodweer overweegt het hof dat daartoe aannemelijk dient te worden dat de verdachte niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij [persoon] moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. In aanmerking genomen dat enerzijds uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de verdachte de situatie in de instelling voor begeleid wonen uit eigen ervaring als destijds tijdelijk verblijvende kende en dat hij wist dat de aangever daar als begeleider werkzaam was en anderzijds dat de verdachte dadelijk en zonder zich van de achtergrond van de door hem aangetroffen situatie in enige zin op de hoogte te stellen tot actie is overgegaan, is aan voornoemd criterium niet voldaan, zodat ook dit verweer wordt verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft aangever op de bewezen verklaarde wijze mishandeld en hem nodeloos pijn bezorgd. Een dergelijk feit is ernstig en brengt bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid met zich, te meer nu meerdere mensen hiervan getuigen zijn geweest.
Het hof heeft voorts in acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 7 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanmerking is geweest.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet geen aanleiding om aan het voorwaardelijk deel van de taakstraf bijzondere voorwaarden te verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
14 (veertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
8 (acht) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
4 (vier) dagenhechtenis,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. Chr.A. Baardman en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 maart 2018.
mr. R.M. Bouritius is buiten staat dit arrest te ondertekenen.