ECLI:NL:GHDHA:2018:92

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
200.206.194/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onverschuldigde betaling en terugvordering tussen N.V. Bobinindus Power Systems en Maralec B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van N.V. Bobinindus Power Systems (BPS) tegen Maralec B.V. over onverschuldigde betalingen. BPS heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar vorderingen werden afgewezen. BPS had in eerste aanleg gevorderd dat Maralec een bedrag van € 43.702 aan haar zou betalen, alsook een factuur zou opmaken voor een door Bobinindus bestelde alternator. De rechtbank oordeelde dat BPS onvoldoende had onderbouwd waarom de betalingen onverschuldigd waren gedaan, en dat Maralec niet verplicht was om een factuur aan BPS te verstrekken.

In hoger beroep heeft BPS de grieven herhaald en betoogd dat de betalingen van € 43.126 en € 576 onverschuldigd zijn gedaan, omdat er geen rechtsgrond voor deze betalingen bestond. Het hof heeft vastgesteld dat de betalingen betrekking hadden op een bestelling van generatoren en dat BPS deze bedragen per vergissing heeft betaald. Het hof oordeelde dat Maralec de betalingen als onverschuldigd moet terugbetalen, omdat BPS niet de intentie had om de schulden van Bobinindus af te lossen.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat Maralec verplicht is om een factuur op te maken voor de alternator die door BPS is afgenomen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en Maralec veroordeeld tot betaling van de onverschuldigde bedragen, het opmaken van de factuur, en de proceskosten. De beslissing van het hof is uitgesproken op 6 februari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.206.194/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/494617/ HA ZA 16-129
arrest van 6 februari 2018
inzake
N.V. Bobinindus Power Systems,
gevestigd te Puurs (België),
appellante,
hierna te noemen: BPS,
advocaat: mr. T. de Klerk te Tilburg,
tegen
Maralec B.V.,
gevestigd te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Maralac,
advocaat: mr. M.A.D. Bol te Rotterdam.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 7 december 2016 is BPS in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, Team handel en haven (hierna: de rechtbank), tussen partijen gewezen vonnis van 26 oktober 2016. Bij arrest van 31 januari 2017 is een comparitie van partijen gelast. Voorafgaand aan deze comparitie heeft BPS bij akte drie producties in het geding gebracht. De comparitie heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Van de comparitie is proces- verbaal gemaakt. Bij memorie van grieven met één productie heeft BPS acht grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met twee producties heeft Maralac de grieven bestreden. BPS heeft daarop bij akte gereageerd, waarna Maralac nog een antwoordakte heeft genomen.
1.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is een datum voor arrest bepaald.

2.Feiten

2.1.
De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn gedeeltelijk bestreden in grief V. Met inachtneming daarvan en van hetgeen verder als niet voldoende gemotiveerd bestreden is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
2.2.
BPS is een onderneming die gespecialiseerd is in de machinebouw en installatie van stroomaggregaten.
2.3.
Maralec is een onderneming die stroomgeneratoren met bijpassende onderdelen voor uiteenlopende toepassingen aanbiedt aan klanten in de industriële, maritieme en offshore-sector. Daarnaast verricht zij onderhoudswerkzaamheden ten behoeve van haar klanten.
2.4.
Op 26 november 2012 is N.V. Bobinindus (hierna: Bobinindus), die een vergelijkbare onderneming dreef als BPS en een bestendige handelsrelatie had met Maralec, failliet gegaan. Na het faillissement heeft BPS de activa van Bobinindus overgenomen.
2.5.
Bobinindus heeft voor haar faillissement, twee alternatoren voor een prijs van elk € 20.070,70 bij Maralec besteld. Op 14 juni 2012 heeft Bobinindus één van de bestelde alternatoren betaald. BPS heeft met Maralec afgesproken dat zij de andere generator zou afnemen en betalen. Op 18 juli 2012 heeft BPS de koopprijs van € 20.070,70 aan Maralec betaald. Maralec heeft voor deze twee alternatoren op 23 augustus 2012 een factuur met nummer 201231488 ten bedrage van (het toen reeds door haar ontvangen bedrag van) € 40.141,40 aan Bobinindus verzonden.
2.6.
Ten tijde van het faillissement van Bobinindus had Maralec als leverancier nog een aantal vorderingen op haar. BPS heeft aan Maralec verzocht om door te gaan met leveringen maar voortaan aan haar, BPS. Maralec heeft daarop geantwoord dat zij daartoe bereid was mits BPS betalingen op de schulden van Bobinindus zou verrichten. Over deze kwestie is de volgende correspondentie gevoerd.
2.7.
Bij e-mail van 21 juni 2012 heeft BPS onder meer aan Maralec geschreven:
“Mijn vraag is, kan U mij Uw beste prijs geven voor 4 stuks, en dan gaan we even zien hoe we de schulden kunnen wegwerken, misschien al voor een deel op dit project.”
2.8.
Op 26 juni 2012 heeft Maralec deze e-mail, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt beantwoord:
“Zoals besproken, graag tevens je medewerking om tevens bij dit project deel van de openstaande schuld weg te werken.”
2.9.
BPS heeft bij brief van 6 augustus 2012 het volgende aan Maralec bericht:

In gevolge het onderhoud van 02 augustus 2012 (…) wensen wij U volgende punten te bevestigen:
* De firma Bobinindus Power Systems heeft enkel de activiteiten van de firma Bobinindus overgenomen en niet de schulden. Een curator zal worden aangesteld voor de verdere afhandeling van de schulden van de firma Bobinindus.
* De firma Bobinindus Power Systems is bijgevolg niet verplicht tot het terug betalen van enige schulden van de firma Bobinindus.
* Gezien de goede samenwerking, welke er steeds is geweest met de firma Maralec, zijn we wel bereid om te trachten om onze samenwerking intenser verder te zetten. Het verhogen van de prijzen van uw product zou ons een minder gunstige marktpositie geven, waardoor we zeker kunnen verliezen en aldus onze beide firma’s schade zouden berokkenen.
(…)Tot onze spijt dienen wij U te melden dat voor het nieuwe bedrijf het onmogelijk is om de openstaande schulden te vereffenen. Maar door een goede samenwerking kunnen we er beiden voor zorgen dat er een groei is, zodat op termijn het verlies zal minderen.”
2.10.
Maralec heeft daarop bij e-mail van 10 augustus 2012 gereageerd dat zij voor leveringen aan BPS verlangde dat deze op de schulden van Bobinindus zou betalen.
2.11.
In een door Maralec opgesteld verslag van 23 augustus 2012 van een bezoek van de heer [naam 1] van Maralec aan BPS is onder meer het volgende vermeld:
“3.2 project Luxconnect (…) Bobinindus heeft bestelling binnen (…) eerder
afgesproken prijs (tbv schulddelging) nog in discutie met Mr. [naam 2] – vervolgopdracht in vooruitzicht voor 8-12 extra gens. (hiertoe dient nog nieuw installatiegebouw te worden opgericht).- ik verwacht – eis hier toch een duidelijk signaal (extra tbv inlossing schuld – eea zoals bespr. offerte 120626 – botom price 21.000,00 € + schulddelging vlgs. conc. positie)”
2.12.
Op 16 augustus 2012 heeft BPS een order aan Maralec gegeven voor vier generatoren. Op de brief van BPS waarbij deze order is geplaatst, is het ordernummer 20130121 vermeld.
2.13.
Op 23 augustus 2012 heeft BPS een bedrag van € 43.126 overgemaakt op de rekening van Maralec. Op het bankafschrift is als omschrijving te lezen: “BESTELLING 20130121”.
2.14.
Maralec heeft op 24 augustus 2012 een orderbevestiging aan BPS verzonden met als ordernummer van Maralec 201210174. Als prijs per generator is € 21.563 vermeld, als totale prijs € 86.252.
2.15.
Op 12 september 2012 heeft een tweede betaling van € 43.126 plaatsgevonden ten behoeve van Maralec. Op de omschrijving van het desbetreffende bankafschrift is vermeld: “ORDERBEVESTIGING 201210174 50/100 VOORAFBETALING”.
2.16.
Op 13 november 2012 is voor de derde keer een bedrag van € 43.126 aan Maralec overgemaakt. Op het bankafschrift is als omschrijving vermeld: “ORDER 20130121 DEEL 2”.
2.17.
Op 14 november 2012 heeft Maralec ter zake van bovenvermelde order een factuur aan BPS verzonden voor een totaalbedrag van € 86.252.
2.18.
Op 13 juni 2013 heeft Maralec een factuur aan BPS verzonden ten bedrage van € 288 voor de levering van “1,00 Centa elast. koppeling.” Het factuurnummer is 201331115. Op 10 juli 2013 is eenzelfde factuur (met factuurnummer 201331244) aan BPS verzonden.
2.19.
BPS heeft vier maal een bedrag van € 288 aan Maralec betaald: op 6 juni 2013 tweemaal en op 31 juli 2013 en 29 augustus 2013 telkens € 288. Op de bankafschriften is – in volgorde van betaling – als omschrijving vermeld: “ORDERBEVESTIGING 201310093”, “201331115” en “201331244”.
2.20.
BPS heeft bij brief van 4 juni 2015 voor het eerst aan Maralec meegedeeld dat de derde betaling van € 43.126 en twee betalingen van € 288 onverschuldigd zijn gedaan.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
In eerste aanleg vorderde BPS – kort gezegd – veroordeling van Maralec tot betaling aan BPS van € 43.702 (met rente) en tot het opmaken en afgeven van een factuur aan BPS ter zake van het door haar betaalde deel van de factuur van Bobinindus onder factuurnummer 201231488, dit laatste op verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag dat Maralec niet aan het vonnis voldoet. Daarnaast vorderde BPS betaling van € 1.212,02 aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van Maralec in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
De vordering tot betaling van € 43.702 was gegrond op de stelling dat BPS de bedragen van € 43.126 en € 576 onverschuldigd heeft betaald; zij heeft ter zake van de betreffende bestellingen per ongeluk telkens een betaling teveel verricht. Verder heeft BPS gesteld dat Maralac op grond van artikel 34c lid 1 sub c Wet op de Omzetbelasting 1968 gehouden is tot afgifte aan haar, BPS, van de benodigde factuur ter zake van de levering van de alternator die door Bobinindus is besteld maar door BPS betaald onder creditering van Bobinindus.
3.3.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. De rechtbank was, kort samengevat, van oordeel dat in het licht van het verweer van Maralec dat zij slechts bereid was om door te gaan met leveringen aan BPS indien zij op de schulden van Bobinindus zou betalen, BPS nader had moeten onderbouwen waarom de betalingen zonder rechtsgrond zijn gedaan. De rechtbank was van oordeel dat BPS dat onvoldoende heeft gedaan. Met betrekking tot de vordering tot afgifte van de factuur heeft de rechtbank overwogen dat de adressering van de factuur aan Bobinindus in beginsel juist is en dat BPS geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waarom aan haar een factuur zou moeten worden verzonden.
3.4.
Het door BPS ingestelde hoger beroep strekt ertoe dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen alsnog zal toewijzen. De vordering tot betaling van de wettelijke rente is in hoger beroep in die zin gewijzigd dat BPS nu primair de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vordert en subsidiair de wettelijke rente van artikel 6:119 BW, dit met ingang van 22 juni 2015. Verder vordert BPS betaling van een bedrag van € 3.717 aan door haar betaalde proceskosten in eerste aanleg, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 11 november 2016. BPS vordert ten slotte veroordeling van Maralec in de proceskosten in hoger beroep, inclusief de nakosten.
3.5.
Maralec heeft tot bekrachtiging van het vonnis geconcludeerd, met veroordeling van BPS in de proceskosten in hoger beroep.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1.
BPS bestrijdt in grief VI het oordeel van de rechtbank dat de door BPS verrichte betalingen van € 43.126 en € 576 niet als onverschuldigd zijn te beschouwen (grief I bevat een veeggrief en de grieven II tot en met IV komen vooral op tegen de weergave in het bestreden vonnis van de stellingen van partijen). In haar visie ontbreekt voor deze betalingen een rechtsgrond, met andere woorden een betalingsverplichting jegens Maralec. Het hof zal eerst een oordeel geven over de betaling van het eerstgenoemde bedrag.
4.2.
Uit de weergegeven feiten kan worden afgeleid dat alle drie de betalingen van € 43.126 betrekking hebben op de levering van de vier generatoren die BPS op 16 augustus 2012 bij Maralec heeft besteld. De omschrijving op het eerste en derde bankafschrift van 23 augustus 2012 en 13 november 2012 verwijst immers naar het ordernummer van BPS (20130121), terwijl op het tweede bankafschrift van 12 september 2012 het door Maralec gehanteerde ordernummer (201210174) van dezelfde bestelling is vermeld. De opmerking van Maralec tijdens de zitting in eerste aanleg dat zij dit laatste ordernummer niet kende, is niet begrijpelijk. Dit ordernummer was immers het door haar zelf gehanteerde ordernummer met betrekking tot de bestelling van BPS, met het BPS-ordernummer 20130121. Dat alle betalingen betrekking hebben op dezelfde bestelling vindt bovendien steun in het feit dat telkens hetzelfde bedrag is betaald.
4.3.
Deze gang van zaken lijkt er eerder op te wijzen dat, zoals BPS ook heeft betoogd, het derde bedrag bij vergissing is betaald als gevolg van de bij BPS ontstane verwarring over de verschillende ordernummers, dan dat BPS met de laatste betaling een deel van de schuld van Bobinindus heeft willen aflossen. Als het bedoeling was om deze schuld af te lossen, valt immers niet goed te begrijpen waarom op het bankafschrift is gerefereerd aan de eigen bestelling van BPS; iedere verwijzing naar een openstaande oudere schuld van Bobinindus ontbreekt. Wat Maralec heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar verweer dat BPS de derde betaling niettemin heeft verricht ter aflossing van de schuld van Bobinindus, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Daartoe is het volgende van belang.
4.4.
Anders dan Maralec onder 27 van de memorie van antwoord heeft betoogd, kon de door haar gestelde verplichting tot aflossing van de schuld van Bobinindus niet eenzijdig worden afgedwongen. Alleen ingeval BPS zou hebben ingestemd met de wens van Maralec om op de schuld van Bobinindus af te lossen, zou er – afhankelijk van de in dat geval concreet gemaakte afspraken – een rechtsgrond voor de betaling kunnen bestaan. Van een dergelijke instemming blijkt evenwel niet. Ter zitting in hoger beroep is van de zijde van BPS verklaard dat partijen uitsluitend hebben afgesproken dat de verdere leveringen zonder korting zouden worden voldaan en dat BPS in afwijking van de voorheen geldende afspraken 50% vooraf zou betalen. Dit sluit aan bij de eigen stellingname van Maralec in eerste aanleg. In de conclusie van antwoord onder 8 heeft Maralec gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat zij hun handelsrelatie zouden continueren en dat de vordering van Maralec op Bobinindus zou worden verrekend met nieuwe orders en het beperken van de gebruikelijke kortingen.
4.5.
Een verdergaande instemming van BPS of – een op basis van het Haviltex-criterium aan te nemen – overeenstemming over een verdergaande wens van Maralec met betrekking tot de aflossing van de schulden van Bobinindus vindt onvoldoende steun in de door partijen gevoerde correspondentie. In haar brief van 6 augustus 2012 heeft BPS duidelijk aan Maralec laten weten niet de mogelijkheid te hebben om – onverplicht – de openstaande schuld van Bobinindus af te lossen. Aannemende dat Maralec in reactie daarop bij e-mail van 10 augustus 2012 aan BPS – in niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen – heeft laten weten dat zij voor (nieuwe) leveringen aan BPS aflossing van/op de schuld van Bobinindus verlangde – het e-mailbericht is niet in het geding gebracht – is dat, tegenover het door BPS duidelijk kenbaar gemaakte ontbreken van bereidheid tot zodanige aflossing, onvoldoende om uit het enkele door BPS plaatsen van een nieuwe bestelling af te leiden dat zij daartoe alsnog bereid en in staat was. Indien Maralec in het kader van die nieuwe bestelling wenste vast te houden aan de door haar gestelde, maar door BPS afgewezen wens/voorwaarde, had het op haar weg gelegen om, alvorens over te gaan tot levering, aflossing op de oude schuld te verlangen. Dat heeft zij niet gedaan, terwijl duidelijk was dat de betalingen door BPS alleen bestemd waren voor, dan wel gekoppeld waren aan de door BPS geplaatste, nieuwe bestelling. Ook de inhoud van het gespreksverslag van 23 augustus 2012 (“
de gestelde aflossingsverplichting extra tbv inlossing schuld – eea zoals bespr. offerte 120626 – botom price 21.000,00 € + schulddelging vlgs. conc. Positie”)geeft onvoldoende duidelijkheid over de intenties van Maralec
.In de memorie van antwoord onder 15 heeft zij volstaan met de stelling dat zij daarmee niet anders bedoelde dan dat door BPS op de schuld van Bobinindus zou worden afbetaald. Hoe die afbetaling volgens Maralec zou plaatsvinden, kan het hof echter niet afleiden uit het gespreksverslag. Bij gebrek aan een nadere feitelijke onderbouwing moet het ervoor worden gehouden dat de aflossing ook in de visie van Maralec slechts gerealiseerd zou worden door het verkrijgen van nieuwe orders van BPS en het beperken van kortingen.
4.6.
Nu het door BPS op de door haar op 16 augustus 2012 geplaatste order teveel/dubbel betaalde bedrag van € 43.126 – duidelijk en voor Maralec kenbaar – niet bedoeld was als aflossing op een oude schuld van Bobinindus, komt het hof tot de conclusie dat deze betaling zonder rechtsgrond is gedaan. Het hof merkt nog op dat de betaling door BPS van het onder 2.3 genoemde bedrag van € 20.070,70 voor de levering van de alternator die door Bobinindus was besteld, maar door BPS is betaald, niet tot een andere uitkomst leidt. Het gaat hierbij immers om een zaak die op verzoek van BPS door haar zelf is afgenomen. Aan de conclusie doet evenmin af dat BPS pas drie jaar na de betaling Maralec heeft aangesproken tot terugbetaling. Kennelijk heeft BPS pas na verloop van tijd ontdekt dat de betaling bij vergissing is gedaan. BPS kan het bedrag van € 43.126 daarom als onverschuldigd terugvorderen van Maralec.
4.7.
Het hof komt tot hetzelfde oordeel met betrekking tot de betaling van het bedrag van € 576. Ook hiervoor geldt dat er slechts twee facturen zijn verzonden tot een bedrag van € 576, terwijl BPS een bedrag van in totaal € 1.152 heeft voldaan. Nu Maralec niet heeft gesteld dat de derde en vierde betaling van € 288 betrekking hebben op een afzonderlijke levering aan BPS, neemt het hof aan dat ook deze betaling per vergissing is gedaan. Om dezelfde redenen als hiervoor uiteengezet is het hof van oordeel dat Maralec ook deze betaling als onverschuldigd aan BPS moet terugbetalen.
4.8.
Grief VI slaagt dus. De bespreking van de grieven II tot en met IV kan daarom achterwege blijven. De bewijsaanbiedingen van Maralec (memorie van antwoord 10, 15,19, 27 en antwoordakte 4 en 5) – die er op neer komen dat zij wil bewijzen dat zij alleen wilde leveren als er een regeling zou worden getroffen voor de schulden van Bobinindus en dat BPS onder grote tijdsdruk stond en daar volgens Maralec wel mee akkoord moest gaan – worden gepasseerd omdat, ook als deze stellingen worden bewezen, dit niet leidt tot een ander oordeel.
4.9.
De – door Maralec betwiste – vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) zal worden afgewezen. Deze handelsrente kan alleen worden gevorderd indien de primaire betalingsverplichting bij handelstransacties niet tijdig wordt nagekomen en ziet niet op een betalingsverplichting die haar grondslag vindt in onverschuldigde betaling. De vordering tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal wel worden toegewezen, en wel vanaf 22 juni 2015.
4.10.
Grief VII heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank dat Maralec niet verplicht is tot de afgifte van een factuur aan BPS ter zake van de bestelling van de alternator. Zoals gezegd, heeft BPS de vordering tot afgifte van een factuur in eerste aanleg gebaseerd op artikel 34 lid 1 aanhef en onder c Wet op de Omzetbelasting 1968. In hoger beroep is deze grondslag gehandhaafd.
4.11.
Artikel 34 lid 1 aanhef en onder c Wet op de Omzetbelasting verplicht de ondernemer tot afgifte van een factuur voor goederenleveringen als hier aan de orde. Deze bepaling kan hier als zelfstandige grondslag dienen voor toewijzing van de vordering. BPS heeft gesteld (vergelijk de inleidende dagvaarding onder 11) dat zij de door Bobinindus geplaatste bestelling zonder problemen kon overnemen en dat zij met Maralec heeft afgesproken dat zij de (tweede) alternator zou afnemen en betalen. In deze stellingen ligt besloten dat met goedvinden van alle betrokken partijen (a) tussen BPS en Maralec een koopovereenkomst is totstandgekomen met betrekking tot de alternator, die aanvankelijk door Bobinindus was besteld (maar door haar niet zou worden afgenomen en ook niet zou worden betaald) en (b) dat de oorspronkelijk overeenkomst tussen Bobinindus en Maralec in die zin werd aangepast, waardoor Bobinindus alleen koper en betalingsplichtige met betrekking tot de eerste alternator was. Vast staat voorts dat – ter uitvoering van deze door Maralec niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken afspraak/overeenkomst – de desbetreffende alternator door BPS van Maralec is afgenomen en op 18 juli 2012 rechtstreeks aan Maralec is betaald. Dat Maralec vervolgens bij factuur van 23 augustus 2012 toch het – door haar toen reeds ontvangen – bedrag voor beide alternators bij Bobinindus in rekening heeft gebracht, is daar niet mee in lijn. Afnemer van en schuldenaar met betrekking tot de tweede alternator was krachtens de nadere overeenkomst: BPS. Weliswaar stelt Maralec in het kader van het bestrijding van de vijfde grief ‘[..]dat deze leverantie is gedaan aan Bobinindus moge thans wel duidelijk zijn.’, maar dat is een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de door BPS aan haar vordering ten grondslag gelegde stelling dat zij op basis van de met Maralec gemaakte afspraak afnemer en betaler van de tweede alternator zou zijn en ook metterdaad is geweest. Dit oordeel maakt duidelijk – zo overweegt het hof volledigheidshalve – dat het betoog van Maralec dat zij de alternator niet twee keer kon verkopen, niet juist is. Door de aanpassing van de eerste koopovereenkomst was Bobinindus niet langer koper/afnemer van de alternator en verviel ook haar betalingsverplichting tegenover Maralec, terwijl BPS als nieuwe koper en betalingsplichtige had te gelden. Dat BPS bij haar betaling het ordernummers van de oorspronkelijke bestelling heeft gebezigd staat aan deze typering niet in de weg. BPS heeft voorts voldoende toegelicht dat zij belang heeft bij een factuur voor de door haar van Maralec afgenomen en door haar aan Maralec betaalde alternator. Maralec heeft dit belang niet gemotiveerd betwist en heeft evenmin toegelicht welk nadeel voor haar ontstaat door het op de door BPS verlangde wijze meewerken aan het op juiste, althans door BPS verlangde wijze van factureren. Ook grief VII slaagt derhalve.
4.12.
Grief VIII heeft allereerst betrekking op de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Toewijzing van de hiervoor genoemde bedragen brengt mee dat Maralec ook gehouden is tot vergoeding van de door BPS gemaakte incassokosten. Bij gebreke van een inhoudelijk verweer bepaalt het hof het te vergoeden bedrag op € 1.212,02. Daarnaast zal Maralec worden veroordeeld tot terugbetaling van de door BPS betaalde proceskosten van € 3.717, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, te weten 11 november 2016. Grief VIII slaagt ook.
4.13.
Bovenstaande overwegingen leiden ertoe dat het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd. Maralac zal worden veroordeeld tot betaling van € 43.126 en € 576, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2015. Verder zal Maralec worden veroordeeld tot het opmaken en de afgifte aan BPS van de hiervoor besproken factuur. Het hof ziet bij gebrek aan enige toelichting op dit deel van de vordering geen aanleiding tot toekenning van een dwangsom. Maralec zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de door BPS gemaakte proceskosten in hoger beroep, waarbij de akte van 10 oktober als een akte zonder bijzondere inhoud wordt beschouwd, zodat hiervoor geen punt wordt toegekend.
Beslissing
Het hof:
 vernietigt het vonnis van de rechtbank van 26 oktober 2016
en opnieuw rechtdoende
 veroordeelt Maralec tot betaling aan BPS van een bedrag van € 43.126, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2015 tot de dag der algehele voldoening;
 veroordeelt Maralec tot betaling aan BPS van een bedrag van € 576, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2015 tot de dag der algehele voldoening;
 veroordeelt Maralec tot het opmaken en de afgifte aan BPS van de factuur ter zake van de factuur van Bobinindus onder factuurnummer 201231488, zulks binnen drie dagen na betekening van dit arrest;
 veroordeelt Maralec tot betaling aan BPS van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.212,02 binnen vijf dagen na betekening van dit arrest;
 veroordeelt Maralec tot betaling aan BPS van een bedrag van € 3.717, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
 veroordeelt Maralec in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van BPS begroot op € 2.053,36 aan verschotten (€ 1.952 aan griffierecht en € 101,36 aan explootkosten) en op € 3.262 (2 punten à € 1.631); de akte van 10 oktober wordt als een akte zonder bijzondere inhoud beschouwd) aan advocaatkosten, bepaalt dat Maralec deze kosten binnen vijf dagen na betekening van dit arrest dient te betalen en veroordeelt Maralac in de gebruikelijke nakosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit arrest;
 verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Aarts, J.M. van der Klooster en M.C.M. van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.