ECLI:NL:GHDHA:2018:876

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
200.202.388/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onterechte uitsluiting van cursusdeelname en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de Technische Universiteit Delft (TU Delft) naar aanleiding van een onterechte uitsluiting van deelname aan de cursus "Instrument & Furniture Making". [appellant], een student aan de TU Delft, had zich ingeschreven voor deze cursus, maar werd op 18 september 2013 de toegang ontzegd na beschuldigingen van ongepast gedrag. De TU Delft stelde dat [appellant] beledigende opmerkingen had gemaakt en dat zijn gedrag de les verstoorde. In eerste aanleg had de kantonrechter [appellant] gedeeltelijk in het gelijk gesteld en een schadevergoeding van € 1.066,- toegewezen, maar de vordering tot immateriële schadevergoeding afgewezen.

In het hoger beroep vorderde [appellant] dat het vonnis werd vernietigd en dat zijn vorderingen tot schadevergoeding werden toegewezen. De TU Delft voerde in incidenteel appel aan dat zij niet aansprakelijk was voor de schade, omdat [appellant] tekort was geschoten in zijn verplichtingen. Het hof oordeelde dat de TU Delft onvoldoende had onderbouwd dat het gedrag van [appellant] zo ernstig was dat uitsluiting gerechtvaardigd was. Het hof concludeerde dat de TU Delft zelf tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door [appellant] niet de kans te geven zijn gedrag te verbeteren. De vordering tot immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd voor geestelijk letsel.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de kantonrechter, wees het de aanvullende schadevergoeding af en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van de TU Delft. De TU Delft werd veroordeeld in de kosten van het geding in het incidenteel appel. Het arrest werd uitgesproken op 17 april 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.202.388/01
Zaaknummer rechtbank : 4097636 RL EXPL 15-12737

arrest van 17 april 2018

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. K. el Joghrafi te Rotterdam,
tegen

Technische Universiteit Delft,

zetelend te Delft,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de TU Delft,
advocaat: mr. H.J.S.M. Langbroek te Den Haag.

Het geding

Voor het verloop van het geding tot aan 13 december 2016 verwijst het hof naar het arrest van die datum. Bij dat arrest is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017 en daarvan is proces-verbaal gemaakt.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft de TU Delft de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld. [appellant] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vervolgens hebben partijen op 19 maart 2018 de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. K. el Joghrafi, voornoemd, en de TU Delft door mr. S. Heeroma, kantoorgenoot van mr. Langbroek, voornoemd. Mr. Heeroma heeft zich daarbij bediend van een overgelegde pleitnotitie. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de kantonrechter in het vonnis van 12 april 2016 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1
[appellant] was in 2013 student aan de TU Delft. De unit Sport & Cultuur van de TU Delft biedt korte praktijkgerichte cursussen aan, die door studenten van de TU Delft tegen een extra betaling kunnen worden gevolgd.
1.2
[appellant] heeft zich ingeschreven voor de door de unit Sport & Cultuur aangeboden cursus “Instrument & Furniture Making”. De cursus werd gegeven door [de docent] en besloeg 14 avonden. De eerste cursusavond heeft op 11 september 2013 plaatsgevonden.
1.3
Op 16 september 2013 heeft [de waarnemend manager cultuur bij de TU Delft] , telefonisch contact opgenomen met [appellant] en hem medegedeeld dat zijn beoogde project tijdens de cursus niet haalbaar zou zijn en dat de TU Delft voornemens was het cursusgeld te restitueren. Daarbij is gesproken over de keuze voor een project dat wel haalbaar zou zijn.
1.4
Op 18 september 2013 heeft [de programma assistent cultuur bij de TU Delft] telefonisch aan [appellant] medegedeeld dat hij van verdere deelname aan de cursus wordt uitgesloten en dat zijn cursusgeld zou worden gerestitueerd.
Dezelfde dag om 18.09 uur heeft [de programma assistent cultuur bij de TU Delft] een e-mail met de volgende inhoud naar [appellant] gestuurd:
“(…) Bij deze wil ik u meedelen dat u de toegang tot de cursus instrument- en meubelbouw per direct wordt geweigerd.
De reden is dat de aanwezigheid in de cursus de les van de docent verstoord. Daarnaast is met [de waarnemend manager cultuur bij de TU Delft] de afspraak op maandag 16 september jl. gemaakt dat u haar zou laten weten, via email dan wel telefonisch, wat het plan voor een nieuw project binnen de cursus Instrument- en Meubelbouw zou kunnen zijn. Echter heeft zij tot op heden niets vernomen, daarbij kwam later aan het licht dat er beledigende opmerkingen gemaakt zijn door u naar de docent van onze cursus. Daarom hebben we besloten tot de volgende stap over te gaan:
Na selectie is gebleken dat u helaas niet geschikt bent om deze cursus te volgen. Zie hiervoor onze huisregels: http://www.sc.tudelft.nl/nl/over-sc/huisregels
Daarom gaan we over tot restitutie, hiervoor hebben we de volgende gegevens nodig:(….)”
1.5
Op de avond van 18 september 2013 is [appellant] op de cursus verschenen, waarbij hem de toegang is ontzegd. Met behulp van de beveiliging en politie is [appellant] uit het klaslokaal en het gebouw verwijderd.
1.6
Het college van bestuur van de TU Delft heeft de klacht van [appellant] tegen de medewerkers van de TU Delft en [de docent] – op advies van de klachtencommissie ongewenst gedrag – bij brief van 15 januari 2014 ongegrond verklaard.
In het advies overweegt de klachtencommissie onder meer het volgende:
“Klager is toegelaten tot de cursus van [de docent] en wordt na één les de toegang tot het vervolg ontzegd. De van toepassing zijnde regels voorzien niet in deze mogelijkheid. De huisregels waar Sports & Culture in haar e-mail, waarin klager de toegang tot de cursus wordt ontzegd, naar heeft verwezen zeggen niets over een tussentijdse beëindiging van een cursus of restitutie van cursusgeld. Dit betekent echter niet dat een deelnemer aan een cursus niet van verdere deelname kan worden uitgesloten als zijn gedrag daartoe aanleiding geeft. In deze zaak is echter niet aannemelijk geworden dat het gedrag van klager tijdens de eerste les van dien aard was, dat een verder toelaten tot de cursus door [de docent] van klager niet gevergd kon worden. Indien de handelwijze en het gedrag van klager zo waren als door [de docent] is beschreven, hetgeen wordt betwist door klager, althans zo door [de docent] is ervaren, had het op de weg van [de docent] en/of de afdeling Sports & Culture gelegen in gesprek te treden met klager teneinde één en ander te bespreken, en te trachten voor beide partijen acceptabele afspraken te maken met de aanzegging dat bij voortzetting van deelname aan de cursus en bij gebreke van goede afspraken of het nakomen daarvan het recht werd voorbehouden klager van verdere deelname uit te sluiten. Door echter eerst als reden het niet haalbaar zijn van het door klager gewenste project en pas later het gedrag van klager te noemen en klager direct na de eerste les en minder dan twee uur voor aanvang van de tweede les van verdere deelname uit te sluiten, is niet helder door [de docent] , dan wel de afdeling Sports & Culture gehandeld en is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klager.”
Verder heeft de klachtencommissie geconcludeerd dat geen sprake is geweest van ongewenst gedrag en dat de verwijdering uit het pand onder de gegeven omstandigheden niet onbehoorlijk is verlopen.
2. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de TU Delft tot betaling van de kosten van een vervangende cursus, transport en rechtsbijstand (nader op te maken bij staat) en een (immateriële) schadevergoeding van € 4.000,- en tot betaling van de kosten van de procedure.
3. Bij vonnis van 12 april 2016 heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] toegewezen tot een bedrag van € 1.066,- aan materiële schade. Voor het overige is de vordering afgewezen. De TU Delft is veroordeeld in de proceskosten.
4. In principaal hoger beroep vordert [appellant] het vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn vorderingen ter zake de immateriële schadevergoeding toe te wijzen en ter zake de materiële schadevergoeding een aanvullende vergoeding ad € 1.229,80 vast te stellen, met veroordeling van de TU Delft in de kosten van beide instanties.
5. In het incidenteel appel vordert de TU Delft het vonnis te vernietigen en [appellant] te veroordelen tot (terug)betaling van het bedrag dat de TU Delft op grond van het bestreden vonnis onverschuldigd heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente, en met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
Incidenteel appel
6. Het hof ziet aanleiding om eerst het incidenteel appel te bespreken. De TU Delft heeft immers in haar
eerstegrief aangevoerd dat zij niet gehouden is tot vergoeding van schade omdat [appellant] degene is die is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Hij diende zich namelijk tijdens de cursus te onthouden van gedragingen die de goede gang van zaken zouden verstoren. [appellant] heeft volgens de TU Delft tijdens de cursus beledigingen geuit jegens de docent en dusdanig de les verstoord dat de docent heeft aangegeven dat hij de cursus niet meer met [appellant] wilde voortzetten. In het geval van een duurovereenkomst als de onderhavige geldt dat een dergelijke tekortkoming maakt dat de verplichting weliswaar nog in de toekomst kan worden nagekomen maar dat daarmee de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt wordt en dat wat deze tekortkoming betreft nakoming derhalve niet meer mogelijk is. De TU Delft was daarom gerechtigd de overeenkomt te ontbinden. Volgens de TU Delft heeft de kantonrechter daarom ten onrechte overwogen dat de TU Delft is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door [appellant] (rauwelijks) van deelname aan de cursus uit te sluiten. Subsidiair meent zij dat zij niet verplicht was om [appellant] schriftelijk aan te manen om zijn gedrag te verbeteren. Gelet op de houding en mededelingen van [appellant] was een aanmaning nutteloos. Meer subsidiair heeft de TU Delft zich op het standpunt gesteld dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn om na het onhebbelijke gedrag van [appellant] zowel tijdens de cursus als aan de telefoon van de TU Delft te verlangen dat zij [appellant] nog een keer zou toelaten tot de cursus Instrument & Furniture Making.
7. Het hof overweegt als volgt. De TU Delft heeft tegenover de betwisting door [appellant] onvoldoende onderbouwd dat zijn gedrag tijdens de eerste lesavond zo ernstig was dat [appellant] niet nog een mogelijkheid tot herstel geboden had moeten worden. Dit klemt temeer nu niet is gebleken dat de verplichting van [appellant] waarop de TU Delft zich beroept expliciet in de overeenkomst was opgenomen. Het lag dan ook op de weg van de TU Delft om [appellant] eerst duidelijk (en zonder redelijke twijfel) er op te wijzen dat zij van hem verwachtte dat hij zich zou onthouden van gedragingen die de les zouden verstoren en van het maken van beledigende opmerkingen, dat zijn eerdere gedrag niet werd getolereerd en dat dit reden zou kunnen zijn voor ontzegging. [appellant] had zijn gedrag dan vanaf de tweede lesavond kunnen aanpassen. Het subsidiaire betoog dat uit de houding en mededelingen van [appellant] bleek dat aanmaning nutteloos was zodat een ingebrekestelling niet nodig was, althans kon plaatsvinden door een schriftelijke mededeling, volgt het hof evenmin. De TU Delft heeft zich op het standpunt gesteld dat zij, toen zij met [appellant] belde, uit de mededelingen en de houding van [appellant] heeft mogen afleiden dat [appellant] zijn gedrag niet zou wijzigen. Naar het oordeel van het hof heeft de TU Delft echter onvoldoende onderbouwd aangegeven waaruit de houding en mededelingen van [appellant] concreet hebben bestaan. Dat er toen beledigende (vrouwonvriendelijke) opmerkingen zijn gemaakt en dat [appellant] heeft aangegeven toch naar de tweede cursusavond te zullen komen is onvoldoende omdat daaruit nog niet zonder meer volgt dat hij op de tweede cursusavond ongewijzigd gedrag zou gaan vertonen en daarmee zou tekortschieten. De gedragingen van [appellant] tijdens eerdere cursussen zijn in dit verband niet relevant. Uit het voorgaande volgt dat de TU Delft met de onterechte weigering zelf tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was om [appellant] nog een keer toe te laten tot de cursus. Zoals de kantonrechter met juistheid heeft overwogen, doet de omstandigheid dat de cursusdocent problemen ondervond bij het lesgeven aan [appellant] , niet af aan deze verplichting. De grief faalt dus in al zijn onderdelen.
8.
Grief 2die ziet op de proceskostenveroordeling bouwt voort op het voorgaande en kan derhalve evenmin slagen.
Principaal appel
9. [appellant] is met zijn
eerstegrief opgekomen tegen de hoogte van de door de kantonrechter vastgestelde schadevergoeding tot een bedrag van € 600 (kosten vervangende cursus) en € 165 (kosten vervoer). Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vergoeding te gering is om tegemoet te kunnen komen aan het uitgangspunt dat hij zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. In de praktijk is het namelijk niet haalbaar om met voornoemd bedrag een deugdelijke vergelijkbare cursus te volgen. Om enigszins in de buurt te komen van (het niveau van) de cursus Instrument & Furniture Making dienen naast de reeds gevolgde cursus Meubelmaken 1 bij het HMC te Rotterdam ook nog Meubelmaken 2 en Meubelmaken 3 (tweemaal) te worden gevolgd zodat daarvoor (inclusief vervoerskosten) een aanvullende schadevergoeding van € 1.229,80 wordt gevorderd.
10. De grief faalt. De cursus Instrument & Furniture Making bestond uit veertien cursusavonden van 2,5 uur, in totaal dus 35 uur. De TU Delft heeft onweersproken gesteld dat zowel de cursus Meubelmaken 1 als Meubelmaken 2 en 3 uit tien avonden bestaat van drie uur. Toewijzing van de door [appellant] gevraagde kosten zou er op neer komen dat hij in totaal 120 uren cursus vergoed zou krijgen. Het hof acht dit niet redelijk. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] - tegenover de betwisting door de TU Delft - onvoldoende onderbouwd aangetoond dat de vaardigheden die worden aangeleerd bij de cursus Instrument & Furniture Making zodanig afwijken van die van de cursus Meubelmaken 1 dat een hogere vergoeding gerechtvaardigd is. Met de omstandigheid dat bij de cursus Instrument & Furniture Making (anders dan bij Meubelmaken 1) zelfstandig een meubel tot stand wordt gebracht heeft de kantonrechter bovendien al rekening gehouden bij de begroting van de schade. Het hof acht de door de kantonrechter vastgestelde schadevergoeding gelet op het voorgaande redelijk zodat de aanvullende materiële schadevergoeding wordt afgewezen.
11. De
tweedegrief van [appellant] betreft de afwijzing door de kantonrechter van de immateriële schadevergoeding. [appellant] heeft gesteld dat hij in zijn eer en goede naam is geschaad dan wel op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Wegens de onterechte weigering, waardoor beveiliging en politie werd ingeschakeld door de TU Delft, werd [appellant] in aanwezigheid van ongeveer honderd medestudenten door de politie gearresteerd en naar het politiebureau vervoerd. De aanwezige medestudenten hebben aan anderen doorverteld wat zij hebben gezien, hetgeen heeft geleid tot isolatie en uitsluiting van [appellant] . Hij heeft als gevolg daarvan onophoudend last van vooroordelen en animositeit jegens hem. Het behoeft volgens [appellant] geen betoog dat een ieder van dat handelen pijn, frustratie en hinder zou ondervinden. Tot slot heeft [appellant] nog opgemerkt dat het als een zware last op hem drukt dat een instantie als de TU Delft kennelijk naar willekeur personen kan weigeren.
12. Voor zover [appellant] betoogt dat zijn eer en goede naam is geschaad door het inschakelen van beveiliging en politie, overweegt het hof het volgende. Aan [appellant] is duidelijk telefonisch en in de mail van 18 september 2013 medegedeeld dat hem de toegang tot de cursus zou worden ontzegd. Nadat hij toch op de cursus was verschenen en hem meerdere malen door de beveiliging was verzocht om het pand te verlaten – hetgeen hij heeft geweigerd – is hij vervolgens door de politie uit het pand verwijderd. Voor dit handelen kan de TU Delft niet aansprakelijk worden gehouden nu dit handelen – voor zover het al onrechtmatig zou zijn – derhalve niet toe te rekenen is aan de TU Delft. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de klachtencommissie heeft geconcludeerd dat de verwijdering van [appellant] uit het pand onder de gegeven omstandigheden niet onbehoorlijk is verlopen. Voor zover [appellant] betoogt dat hij psychische schade heeft geleden door de onterechte ontzegging, geldt dat hij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit dat geestelijk letsel kan volgen. Om van geestelijk letsel te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen (HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC 2551). De vordering tot immateriële schadevergoeding is daarom niet toewijsbaar. De grief slaagt niet.
Slotsom
13. Uit het voorgaande volgt dat de grieven in zowel het principaal als het incidenteel appel falen zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De vordering van [appellant] tot aanvullende schadevergoeding wordt afgewezen evenals de vordering van de TU Delft tot terugbetaling van hetgeen zij reeds aan [appellant] heeft voldaan. In het principaal appel geldt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij zodat hij zal worden veroordeeld in de proceskosten van de TU Delft, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en nakosten. In het incidenteel appel geldt de TU Delft als de in het ongelijk gestelde partij zodat zij de kosten van [appellant] zal moeten dragen.

Beslissing

Het hof:
In het principaal en incidenteel appel
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, van 12 april 2016;
- wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van de TU Delft tot op heden begroot op € 718 aan verschotten en € 1.896 aan salaris advocaat, en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt en bepaalt dat deze kosten binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de TU Delft in de kosten van het geding in incidenteel appel, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 632 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, M.A.F. Tan-de Sonnaville en G.C. de Heer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.