ECLI:NL:GHDHA:2018:848
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- I. Obbink-Reijngoud
- J.A. van Kempen
- K. van Barneveld-Peters
- Rechtspraak.nl
Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen en contact met de vader
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, die niet op de hoogte zijn van het bestaan van hun vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, die de minderjarigen onder toezicht had gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder stelde dat er geen minder ingrijpende maatregelen waren geprobeerd en dat de vader jarenlang geen belangstelling voor de kinderen had getoond. De vader daarentegen verzocht om bekrachtiging van de beschikking, stellende dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd door het gebrek aan contact met hem.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2018 werd duidelijk dat de moeder bereid was om contact tussen de vader en de kinderen op te starten, maar dat zij dit pas wilde doen na de uitspraak van het hof. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling steunden de ondertoezichtstelling, waarbij zij benadrukten dat de ontwikkeling van de kinderen in gevaar was door de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de ondertoezichtstelling, omdat de kinderen niet op de hoogte waren van hun vader en dit schadelijk was voor hun identiteitsontwikkeling. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de ondertoezichtstelling werd gehandhaafd.