ECLI:NL:GHDHA:2018:848

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
200.228.206/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen en contact met de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, die niet op de hoogte zijn van het bestaan van hun vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, die de minderjarigen onder toezicht had gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder stelde dat er geen minder ingrijpende maatregelen waren geprobeerd en dat de vader jarenlang geen belangstelling voor de kinderen had getoond. De vader daarentegen verzocht om bekrachtiging van de beschikking, stellende dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd door het gebrek aan contact met hem.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2018 werd duidelijk dat de moeder bereid was om contact tussen de vader en de kinderen op te starten, maar dat zij dit pas wilde doen na de uitspraak van het hof. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling steunden de ondertoezichtstelling, waarbij zij benadrukten dat de ontwikkeling van de kinderen in gevaar was door de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de ondertoezichtstelling, omdat de kinderen niet op de hoogte waren van hun vader en dit schadelijk was voor hun identiteitsontwikkeling. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de ondertoezichtstelling werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.228.206/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 17-2327
zaaknummer rechtbank : C/10/531328
beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. Correljé te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, [regio] ,
gevestigd te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Maaskant te Hellevoetsluis;
2. de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 24 november 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 15 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder bij het hof ingekomen:
- op 29 december 2017 een brief van 27 december 2017 met als bijlage een V-formulier van 26 december 2017 met bijlagen;
- op 29 december 2017 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
2.4
De raad heeft bij brief van 8 maart 2018, bij het hof ingekomen op 12 maart 2018, laten weten ter zitting aanwezig te zullen zijn en verweer te zullen voeren.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] (hierna: [de minderjarige 1] ), geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] , en
- [de minderjarige 2] (hierna: [de minderjarige 2] ), geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
3.4
De minderjarigen wonen bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de minderjarigen onder toezicht van de gecertificeerde instelling gesteld met ingang van 28 september 2017 tot 28 september 2018. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen af te wijzen.
4.3
De vader verweert zich en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder stelt dat een zogenaamde omgangsondertoezichtstelling slechts als een ultimum remedium kan worden opgelegd, namelijk indien minder ingrijpende middelen hebben gefaald. In de onderhavige zaak zijn feitelijk geen minder ingrijpende maatregelen beproefd. Zo was de moeder bereid haar medewerking te verlenen aan contact tussen de vader en de minderjarigen op een locatie van [beschermde woonomgeving] in [plaats] , en onder begeleiding van medewerkers van [beschermde woonomgeving] . Ter zitting in hoger beroep licht de moeder desgevraagd toe dat zij niet in kon gaan op een uitnodiging voor een gesprek over het opstarten van de omgang omdat zij de minderjarigen moest ophalen bij school. Vervolgens heeft zij aangegeven de beslissing van het hof af te willen wachten alvorens het gesprek over het opstarten van omgang aan te gaan. De moeder stelt verder dat het ontbreken van contact tussen kinderen en een ouder op zichzelf niet een bedreiging van de ontwikkeling meebrengt. De moeder benadrukt dat de vader jarenlang geen belangstelling voor de minderjarigen heeft gehad. Indien het contact tussen de vader en de minderjarigen wordt hersteld, bestaat het risico dat de vader opnieuw de afspraken niet nakomt. Dat is niet in het belang van de minderjarigen. Daar komt bij dat slechts een beperkt aantal keer sprake is van begeleiding bij het contact. De moeder ziet ertegen op om eventueel zelf aan de minderjarigen te moeten uitleggen waarom de vader, wanneer de omgang inmiddels onbegeleid plaatsvindt, eventueel wederom het contact afhoudt.
5.2
De raad stelt ter zitting in hoger beroep dat een ondertoezichtstelling opgelegd dient te worden omdat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de hulpverlening in het vrijwillig kader heeft gefaald. De bedreiging van de ontwikkeling kent meerdere aspecten. Bij beide minderjarigen is sprake van een achterstand in hun ontwikkeling. [de minderjarige 1] heeft moeite met impulsbeheersing en maakt moeilijk contact met klasgenoten. [de minderjarige 2] heeft een achterstand in haar taal-, spraak- en motorische ontwikkeling. Daarnaast zijn er zorgen over hun ontwikkeling die te maken hebben met het feit dat de ouders niet in staat zijn gezamenlijk vorm te geven aan hun ouderschap. Belangrijke beslissingen ten aanzien van de minderjarigen worden soms niet genomen. De ten behoeve van [de minderjarige 1] door zijn school gewenste diagnostiek kon bijvoorbeeld lange tijd niet plaatsvinden, omdat de moeder weigerde contact op te nemen met de vader. Verder houdt de moeder de vader reeds een aantal jaar stelselmatig uit het leven van de minderjarigen, waardoor de vader niet de ruimte krijgt om de ouderrol op zich te nemen. Vanaf 2012 zijn tevergeefs in het vrijwillig kader pogingen gedaan om het contact tussen de vader en de minderjarigen op gang te brengen. De moeder zegt mee te werken, maar doet het niet. [de minderjarige 1] heeft in een gesprek met de raad gezegd dat hij geen vader heeft. Binnen het kader van een ondertoezichtstelling kan statusvoorlichting aan de minderjarigen plaatsvinden, wat belangrijk is voor hun identiteitsontwikkeling.
5.3
De vader stelt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat de inzet van hulpverleners in de voorgaande jaren er niet toe heeft geleid dat de moeder haar medewerking is gaan geven aan de uitvoering van de omgangsregeling. Ook de door de vader aanhangig gemaakte gerechtelijke procedures hebben hier geen verandering in gebracht.
5.4
De gecertificeerde instelling onderschrijft ter zitting in hoger beroep de stellingen van de raad. Zij benadrukt dat zij binnen het kader van een ondertoezichtstelling met de ouders kan werken aan het gezamenlijk vormgeven van hun ouderschap.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er op dit moment voldoende gronden zijn voor de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De minderjarigen worden ernstig in hun sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling bedreigd als gevolg van de omstandigheid dat zij mede door de opstelling van de moeder niet op de hoogte blijken te zijn van het bestaan van hun vader. Van een omgangsondertoezichtstelling is naar het oordeel van het hof geen sprake. Weliswaar vormt het op gang brengen van enige vorm van contactregeling een belangrijk doel van de ondertoezichtstelling, maar het is ook noodzakelijk dat de ouders in het kader van een ondertoezichtstelling leren om gezamenlijk belangrijke beslissingen ten behoeve van de minderjarigen te nemen. Het hof acht het zorgelijk dat de ouders dusdanig slecht communiceren, dat dit ertoe heeft geleid dat de benodigde diagnostiek van [de minderjarige 1] aanzienlijk vertraagd werd. Ook kan binnen het kader van de ondertoezichtstelling statusvoorlichting aan de minderjarigen plaatsvinden. Op de vraag aan de moeder ter terechtzitting of zij het belangrijk vindt dat de minderjarigen hun vader leren kennen, antwoordde zij dat het alleen mogelijk is elkaar te leren kennen indien er gecommuniceerd wordt. De moeder lijkt ervan uit te gaan dat geen enkele vorm van communicatie tussen de minderjarigen en de vader mogelijk is. Los van het feit dat niets in de stukken hierop wijst, zou een eventuele gebrekkige communicatie door middel van begeleiding verbeterd kunnen worden. Het zou in ieder geval geen reden zijn het contact tussen de minderjarigen en de vader niet te laten plaatsvinden. De moeder wil de minderjarigen pas als zij twaalf jaar oud zijn de keuze geven contact met de vader op te nemen. Het hof is van oordeel dat er geen enkele aanleiding is te wachten met het in contact brengen van de vader met de minderjarigen, zodat zijn weten wie hun vader is en de kans krijgen hem te leren kennen. Het hof acht het schadelijk voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarigen daarmee nog langer te wachten.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, J.A. van Kempen en K. van Barneveld-Peters, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en is op 25 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.