Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/482183/ HA ZA 15/141
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen Basis Bedrijfshuisvesting Alphen B.V. (BBA) met betrekking tot een koopovereenkomst van een onroerende zaak. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Bitter, stellen dat zij op 21 juni 2011 een mondelinge overeenkomst hebben gesloten met een makelaar van BBA, waarbij zij een bieding van € 887.500,- hebben aanvaard voor de gehele onroerende zaak. BBA, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C.J. Hiebendaal, betwist echter dat er een dergelijke overeenkomst is gesloten en stelt dat de bieding slechts betrekking had op een totaalprijs voor de onroerende zaak, zonder dat BBA zelf de koper zou zijn.
Het hof heeft in een tussenarrest van 15 augustus 2017 de appellanten toegelaten tot bewijslevering. Tijdens de bewijslevering hebben de appellanten getuigen gehoord, waaronder henzelf, hun dochter en echtgenote, terwijl BBA getuigen heeft gehoord, waaronder de makelaar en de betrokken persoon van BBA. Het hof heeft vastgesteld dat er tijdens de gesprekken op 21 juni 2011 geen expliciete afspraken zijn gemaakt over wie de koper zou zijn en dat de bieding van € 887.500,- niet kan worden opgevat als een aanbod van BBA om de gehele onroerende zaak te kopen.
Het hof concludeert dat de appellanten niet in hun bewijslevering zijn geslaagd en dat er geen grond is voor schadevergoeding wegens het nalaten van BBA om aan te sturen op nakoming van een overeenkomst. De grieven van de appellanten worden ongegrond verklaard en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 december 2015. De appellanten worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door BBA zijn gemaakt.