ECLI:NL:GHDHA:2018:828

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
22-003802-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot diefstal uit woningen door middel van flippers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Algerije in 1982 en thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor poging tot diefstal uit woningen. De verdachte en zijn mededaders hadden op 22 augustus 2017 in Rotterdam geprobeerd om met behulp van een valse sleutel, het zogenoemde flipperen, toegang te krijgen tot woningen. Het hof oordeelde dat het enkele feit dat de verdachte en zijn mededaders verder liepen, niet kan worden aangemerkt als vrijwillige terugtred, maar dat dit het gevolg was van een mislukte poging tot inbraak. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen verworpen en het vonnis vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal door middel van valse sleutels, en heeft hem opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003802-17
Parketnummer: 10-691126-17
Datum uitspraak: 11 april 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortejaar] 1982,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 maart 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit één of meer woningen gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan tot nu toe onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/haar/hun bereik te brengen, door middel van een valse sleutel, met één of meer van zijn mededader(s) naar voornoemde woningen is/zijn gegaan en/of (vervolgens) met een hard stuk plastic heeft "geflipperd" tussen één of meer (voor)deur(en)(kozijnen) en slot(en) van voornoemde woningen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging en gevoerde verweren
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat op de camerabeelden is te zien dat de verdachte in het portiek van de woning aan de [adres] voor de deur staat en (gedurende enkele seconden) bewegingen maakt met zijn linkerhand.
Het hof is van oordeel dat deze bewegingen passen bij het zogenoemde flipperen van een deur, te weten door een plastic kaartje tussen de deur en het kozijn te steken om het slot (en zodoende de deur) te openen. Daarbij betrekt het hof voorts dat zowel bij de verdachte als bij een van de medeverdachten een dergelijk plastic kaartje - beide kaartjes waren, zo valt te zien op de foto’s op blz. 4 en blz. 5 van het dossier, langwerpig - is aangetroffen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verklaringen van de getuigen onbetrouwbaar zijn. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Door de verbalisanten en ook door het hof zelf is op de camerabeelden waargenomen dat de verdachte en de medeverdachten regelmatig aan het zicht van de camera worden onttrokken, dit omdat er (hoge) voertuigen door de straat heen reden. Ook is te zien dat de verdachten (drie in totaal) contact met elkaar hebben. De door de getuigen beschreven handelingen – het steken van een lang dun/langwerpig voorwerp tussen de deur - bij andere panden aan de [adres], passen bij hetgeen het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft waargenomen ten aanzien van de handelingen bij het pand aan de [adres]. Het hof acht de getuigenverklaringen derhalve betrouwbaar.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een ondeugdelijke poging. Het hof is van oordeel dat het zogenoemde flipperen kan worden aangemerkt als een deugdelijke poging tot diefstal door middel van een valse sleutel. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks22 augustus 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit
één of meerwoningen gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld,
geheel of ten deletoebehorende aan tot nu toe onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en
/ofzijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en
/ofdie/dat weg te nemen goederen en/of geld onder
zijn/haar/hun bereik te brengen, door middel van een valse sleutel, met één of meer van zijn mededader
(s
)naar voornoemde woningen is
/zijngegaan en
/of(vervolgens) met een hard stuk plastic heeft "geflipperd" tussen één of meer (voor)deur(en)(kozijnen) en slot(en) van voornoemde woningen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat sprake is van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, met als gevolg dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is en de verdachte van alle rechtsvervolging behoort te worden ontslagen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vast staat dat de voorgenomen diefstal niet is voltooid.
Het hof dient te beoordelen of aannemelijk is geworden dat dat het gevolg is van een omstandigheid die van de wil van verdachte of zijn medeplegers afhankelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte en zijn medeverdachten hebben gepoogd om zich door middel van valse sleutels, het zogenoemde flipperen, de toegang te verschaffen tot woningen aan de [adres] en dat zij vervolgens (telkens) verder liepen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte en zijn mededaders bij de woningen waar zij probeerden te flipperen met hun handelen aan hun voornemen om zich toegang tot de woning te verschaffen en de diefstal te plegen een begin van uitvoering gaven. Dat het de verdachte en zijn mededaders vervolgens niet lukte de woningen binnen te treden maakt dat zij pas van de verdere uitvoering van hun voornemen om in te breken hebben afgezien toen het flipperen eenvoudigweg mislukte en de deur(en) niet open ging(en). Het hof is van oordeel dat de verdachte en zijn mededaders louter om die reden van de voltooiing van de diefstal hebben afgezien.
Het hof concludeert dan ook dat van vrijwillige terugtred geen sprake is. Het verweer wordt verworpen en het hof kwalificeert het bewezenverklaarde als volgt:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan poging tot diefstal uit woningen door middel van zogenoemde flippers. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer. Een woning is een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin. Diefstal veroorzaakt veel overlast en onrust in de samenleving.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. E. van Die, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 april 2018.