ECLI:NL:GHDHA:2018:813

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
200.227.374/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling minderjarige door verzet moeder tegen samenwerking met gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die eerder door de kinderrechter was verlengd. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep was gekomen, verzet zich tegen de ondertoezichtstelling en stelt dat zij in staat is om de minderjarige op een positieve manier op te voeden. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, heeft echter zorgen geuit over de thuissituatie, waarin sprake zou zijn van huiselijk geweld en instabiliteit. De moeder heeft aangegeven dat zij de hulpverlening van de gecertificeerde instelling niet accepteert en dat de ingezette hulpverlening niet geschikt is. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling niet heeft geleid tot stabilisatie in de thuissituatie en dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige vooral voortkomen uit de situatie rondom de zoon van de moeder, die momenteel in detentie zit. Het hof concludeert dat de minderjarige niet langer ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af, maar bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij het hof de positieve ontwikkeling van de moeder en de minderjarige in overweging heeft genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.227.374/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 17-1257
zaaknummer rechtbank : C/09/534965
beschikking van de meervoudige kamer van 11 april 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. V.R.G. Seedorf-Monpellier te Den Haag,
tegen
de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
thans de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2017, hierna: de bestreden beschikking, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer.
1.2.
Bij die beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van de nader te noemen minderjarige verlengd van 18 augustus 2017 tot 18 augustus 2018 met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 14 november 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De gecertificeerde instelling heeft op 22 december 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mr. T.V. Seedorf, kantoorgenoot van
  • [naam 1] namens de gecertificeerde instelling.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
3. De feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de moeder is de met het gezag belaste ouder van [naam 2] ,
  • de minderjarige is erkend door [naam 3] ;
  • de minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder;
  • de kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 18 augustus 2016 de minderjarige onder toezicht gesteld van 18 augustus 2016 tot 18 augustus 2017. Deze beschikking op 8 maart 2017 door het hof bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode van 18 augustus 2017 tot 18 augustus 2018.
4.2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige alsnog af te wijzen, dan wel de ondertoezichtstelling van de minderjarige op te heffen.
4.3.
De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. Zij voedt de minderjarige op een positieve manier op. Het invoelende van de minderjarige ziet zij dan ook als iets positiefs. De minderjarige is bezorgd om haar medemens, met name de mensen waar zij om geeft. Zeker nu de moeder hartpatiënt is, zal de minderjarige zich altijd zorgen om haar blijven maken. De moeder is tevens emotioneel beschikbaar voor de minderjarige. Zij geeft de minderjarige knuffels, praat met haar, voedt haar op en verzorgt haar. Daarnaast helpt de moeder de minderjarige ook met het maken van haar huiswerk. Kortom, de moeder is voldoende in staat om de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Waar nodig zal de moeder zelf in staat zijn hulpverlening in te schakelen. De door de gecertificeerde instelling ingezette hulpverlening is echter niet geschikt in dezen. Ook komt zij niet op gang vanwege de strijd tussen de moeder en de gecertificeerde instelling. Wel is de moeder gemotiveerd voor hulpverlening vanuit Jutters, waar de minderjarige eerder hulp heeft gekregen. Daarbij komt dat de ex-partner van de moeder inmiddels een contactverbod opgelegd heeft gekregen en dat haar zoon is uitgeschreven op haar adres. De moeder heeft met haar zoon de afspraak gemaakt dat hij niet in haar huis mag komen op het moment dat de minderjarige in de woning aanwezig is. Op dit moment zit de zoon van de moeder zelfs zes maanden vast. Hij is haar zoon en dus zal de moeder altijd haar best voor hem blijven doen. Daarnaast ziet de moeder in dat het belangrijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige dat zij contact heeft met haar vader. De moeder zet zich daarom in om de omgang tussen de minderjarige en haar vader uit te breiden. De door het Voorkomen uithuisplaatsen van Jeugdformaat opgestelde doelen komen echter niet overeen met de dagelijkse leefstijl van de moeder. Het is in het belang van de minderjarige dat de rust in het gezin wederkeert en dat de door de rechtbank geconstateerde positieve lijn weer kan worden opgepakt. Een ondertoezichtstelling is daartoe niet nodig, aldus de moeder.
5.2.
De gecertificeerde instelling verweert zich – kort samengevat – als volgt. Er dient verbetering te komen in de thuissituatie, waarin sprake is van huiselijk geweld. De moeder accepteert de geboden hulpverlening echter niet. Ambulante hulpverlening is in dezen dan ook niet voldoende teneinde een veilige opvoedsituatie voor de minderjarige te creëren. Vanuit de gecertificeerde instelling bestaat daarentegen toch de hoop en verwachting dat de moeder, los van haar strijd met jeugdbescherming, de noodzakelijke hulpverlening voor de minderjarige zal aangaan. Op dit moment ziet de moeder niet in hoe haar instabiliteit de minderjarige belast. Het is zorgelijk dat zij de bezorgdheid van de minderjarige naar haar toe ziet als passende bezorgdheid. De minderjarige stemt zich thans teveel op de moeder af, waardoor zij niet toekomt aan haar eigen ontwikkeling. Daarnaast komt de ex-partner van de moeder, ondanks zijn contactverbod, nog regelmatig bij de moeder aan de deur. Zij laat hem echter niet binnen. Ook is de gecertificeerde instelling er niet gerust op dat de zoon van de moeder zich niet tegelijkertijd met de minderjarige in de woning bevindt. De moeder heeft namelijk aangegeven dat zij haar zoon niet alleen niet buiten kan houden, maar dat zij hem ook niet buiten wil houden. Hij is en blijft immers haar zoon. De zoon is een verharde jongen met veel problematiek, waar de minderjarige last van heeft. Door de weigerachtige houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening is er thans weinig zicht op de thuissituatie. Desgevraagd heeft de gecertificeerde instelling ter zitting verklaard dat zij heeft overwogen om opheffing van de ondertoezichtstelling te adviseren, omdat het, vanwege het verzet van de moeder tegen samenwerking met de gecertificeerde instelling, moeilijk is om de doelen van de maatregel te bereiken. De zorgen die er zijn, zijn echter te groot om de ondertoezichtstelling op te heffen. Door het zicht te vergroten, kan er gekeken worden naar wat nodig is om de opvoedomgeving van de minderjarige emotioneel gezien gezond te maken. Het opstellen van een veiligheidsplan is daarbij zeker noodzakelijk. Hierdoor kan de veiligheid van de minderjarige worden gewaarborgd.
5.3.
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.4.
Het hof is van oordeel dat de minderjarige destijds terecht onder toezicht is gesteld op de door de rechtbank aangegeven gronden. Thans wordt de minderjarige echter niet langer meer ernstig in haar ontwikkeling bedreigd in bedoelde zin. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de ondertoezichtstelling tot op heden niet heeft geleid tot enige vorm van stabilisatie in de thuissituatie. Sterker nog, door de ondertoezichtstelling zijn de spanningen bij de moeder en de minderjarige toegenomen. De gestelde doelen worden niet in samenwerking met de moeder behaald, daar zij zich nog immer tegen de ondertoezichtstelling blijft verzetten. Voorts is het hof gebleken dat de zorgen met betrekking tot de ontwikkeling van de minderjarige vooral worden ingegeven door de situatie rondom de zoon van de moeder. Nu deze zoon thans voor langere tijd vast zit, acht het hof deze bedreiging onvoldoende om de minderjarige daarom nog langer onder toezicht te stellen. Daarbij komt dat de ex-partner van de moeder in september 2017 een contactverbod opgelegd heeft gekregen en dat zij hem niet meer in de woning binnenlaat. Dat de minderjarige de moeder vaak troost beidt, acht het hof in dit geval ook geen ernstige bedreiging voor haar ontwikkeling. De minderjarige weet immers dat de moeder hartpatiënt is en wil haar op deze manier de nodige steun en liefde geven. Het hof zal het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige daarom met ingang van de datum van deze beschikking afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling, doch enkel vanaf 11 april 2018 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam 2] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf
11 april 2018;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, S.H.M. van der Heiden en
A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. B.L. Lok als griffier, en is op 11 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.