ECLI:NL:GHDHA:2018:774

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
22-004121-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en BTW-fraude in de handel van mobiele telefoons

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie met als doel grootschalige BTW-fraude. De verdachte was betrokken bij de handel in mobiele telefoons en maakte gebruik van zogenaamde plofbedrijven die de ontvangen omzetbelasting niet aan de fiscus hebben aangegeven. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak is voortgekomen uit een eerdere veroordeling door de rechtbank Rotterdam, waar de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor andere feiten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken en heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bevestigd. De bewezenverklaring van de feiten is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie meegewogen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft enkel uit winstbejag gehandeld, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade voor de belastingmoraal en concurrentievervalsing. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft desondanks een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004121-13
Parketnummer: 10-996554-07
Datum uitspraak: 31 januari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 september 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 november 2017 en 31 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 en 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging
Zoals uit het proces-verbaal van de zitting van 28 november 2017 blijkt handhaaft de verdediging haar bij appelschriftuur opgegeven grief tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie niet. Het hof zal derhalve dit verweer niet bespreken en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 oktober 2007 te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Arnhem en/of Schiphol en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Zoetermeer en/of Schiedam en/of Utrecht en/of Reeuwijk en/of Zaandam en/of 's-Gravenhage en/of Almere en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan (in wisselende samenstelling) verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [plof B.V. 1] en/of [plof B.V. 2] en/of [plof B.V. 3] en/of medeverdachte 5] en/of medeverdachte 6] en/of [plof B.V. 5] en/of [plof B.V. 7] en/of [plof B.V. 8] deel uitmaakte(n), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- ( mede)plegen van het (telkens) opzettelijk (een) aangifte(n) omzetbelasting ten name van een of meer van voornoemde en/of andere rechtsperso(o)n(en) niet (tijdig) en/of onjuist en/of onvolledig doen, terwijl dit/die feiten ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, als bedoeld in artikel 69 van het Algemene wet inzake rijksbelastingen en/of
- ( mede)plegen van het (telkens) valselijk opmaken en/of vervalsen van (een) factu(u)r(en), met het oogmerk om deze factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
[plof B.V. 1] en/of [plof B.V. 2] en/of [plof B.V. 3] en/of [plof B.V. 4] en/of [plof B.V. 5] en/of [plof B.V. 5] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 oktober 2007 te Utrecht en/of Arnhem en/of Zoetermeer en/of Reeuwijk en/of Zaandam en/of 's-Gravenhage, en/of Rotterdam en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- de aangifte(n) voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 1] met betrekking tot de maand(en) april 2006 en/of mei 2006 en/of juni 2006 en/of
- de aangifte(n) voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 2] met betrekking tot de maand(en) september 2006 en/of oktober 2006 en/of november 2006 en/of december 2006 en/of
- de aangifte(n) voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 3] met betrekking tot het vierde kwartaal van 2006 en/of het eerste kwartaal van 2007 en/of
- de aangifte voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 4] met betrekking tot het tweede kwartaal van 2007 en/of
- de aangifte voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 5] met betrekking tot het derde kwartaal van 2007 en/of - de aangifte(n) voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 5] met betrekking tot het eerste kwartaal van 2007 en/of het tweede kwartaal van 2007 en/of het derde kwartaal van 2007 en/of het vierde kwartaal van 2007;
(telkens) niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovengenoemd(e) strafba(a)r(e) feit(en) verdachten opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven
en/of
[plof B.V. 9]. op of omstreeks 18 oktober 2007, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 1 november 2007 te Almere, Rotterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk
- de aangifte voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 9] met betrekking tot het derde kwartaal van 2007;
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
tot het plegen van welk bovengenoemd strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk bovenomschreven gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een geldboete van € 20.000,- subsidiair 240 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Hij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2006 tot en met 1 oktober 2007 te Amsterdam en/of
Apeldoorn en/ofArnhem en/of
Schiphol en/ofRotterdam en/of Rijswijk en/of Zoetermeer en/of
Schiedam en/ofUtrecht en/of Reeuwijk en/of Zaandam en/of
's-Gravenhage en/of Almere en/ofelders in Nederland,
(telkens
)opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan (in wisselende samenstelling) verdachte en
/of[medeverdachte 1] en
/of[plof B.V. 1] en
/of[plof B.V. 2] en
/of[plof B.V. 3] en
/of[plof B.V. 4] en
/of[plof B.V. 5] en
/of [plof B.V. 5] en/of[plof B.V. 7] en
/of[plof B.V. 8] deel uitmaakte
(n
), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
-
(mede)plegen vanhet
(telkens)opzettelijk
(een)aangifte
(n
)omzetbelasting ten name van een of meer van voornoemde
en/of andererechtsperso
(o)n
(en
)niet (tijdig)
en/of onjuist
en/of onvolledigdoen, terwijl
dit/die feiten ertoe strekte
(n
)dat te weinig belasting wordt geheven, als bedoeld in artikel 69 van het Algemene wet inzake rijksbelastingen
en/of
- (mede)plegen van het (telkens) valselijk opmaken en/of vervalsen van (een) factu(u)r(en), met het oogmerk om deze factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
[plof B.V. 1] en
/of[plof B.V. 2] en
/of[plof B.V. 3] en
/of[plof B.V. 4] en
/of[plof B.V. 5]
en/of [plof B.V. 5] op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2006 tot en met 1 oktober 2007 te Utrecht en/of Arnhem en/of Zoetermeer en/of Reeuwijk en/of Zaandam
en/of 's-Gravenhage, en/of Rotterdam en/of Apeldoornen/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens
)opzettelijk
een of meerbij de Belastingwet voorziene aangifte
(n
), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- de aangifte
(n
)voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 1] met betrekking tot de maand
(en
)april 2006 en
/ofmei 2006 en
/ofjuni 2006 en
/of
- de aangifte
(n
)voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 2] met betrekking tot de maand
(en
)september 2006 en
/ofoktober 2006 en
/ofnovember 2006 en
/ofdecember 2006 en
/of
- de aangifte
(n
)voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 3] met betrekking tot het vierde kwartaal van 2006 en
/ofhet eerste kwartaal van 2007 en
/of
- de aangifte voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 4] met betrekking tot het tweede kwartaal van 2007 en
/of
- de aangifte voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 5] met betrekking tot het derde kwartaal van 2007
en/of - de aangifte(n) voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 5] met betrekking tot het eerste kwartaal van 2007 en/of het tweede kwartaal van 2007 en/of het derde kwartaal van 2007 en/of het vierde kwartaal van 2007,
(telkens
)niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan, terwijl
dat/die feit
(en
)er
(telkens)toe strekte
(n
)dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemd(e) strafba(a)r(e) feit(en) verdachten opdracht heeft gegeven, dan welaan welk
(e
)bovenomschreven gedraging
(en
)verdachte feitelijke leiding heeft gegeven
en
/of
[plof B.V. 9] op
of omstreeks18 oktober 2007,
in elk geval in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 1 november 2007te Almere,
Rotterdam en/of Apeldoorn,in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,opzettelijk
- de aangifte voor de omzetbelasting tnv [plof B.V. 9] met betrekking tot het derde kwartaal van 2007
,
onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan, terwijl het feit er toe strekt
edat te weinig belasting wordt geheven;
tot het plegen van welk bovengenoemd strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan welaan welk
ebovenomschreven gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

en

feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

en

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die tot doel had en het mogelijk heeft gemaakt om door middel van grootschalige BTW-fraude grote financiële voordelen te ontvangen. De fraude heeft zich afgespeeld in de handel van mobiele telefoons waarbij gebruik werd gemaakt van zogenaamde plofbedrijven die de door hen in rekening gebrachte en daadwerkelijk ontvangen omzetbelasting niet aan de fiscus hebben aangegeven en afgedragen. Hierdoor is er veel gemeenschapsgeld verloren gegaan en is de belastingmoraal ondermijnd. Bovendien werkt het handelen van de verdachte concurrentievervalsend ten opzichte van ondernemingen die zich wel aan de regels houden.
De verdachte heeft enkel uit winstbejag gehandeld.
Gelet hierop rechtvaardigt de ernst van het feit het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf in aanmerking dat de verdachte een leidende rol heeft gehad in het opzetten en het aan de gang houden van de BTW-fraude. Hij was nauw betrokken bij het “ronselen” van de plof-BV’s en het hof acht aannemelijk dat (met name) hij de bestellingen, de factuurstroom en de geldstroom voor de ploffers en voor Euro Enterprice verzorgde, althans regelde. Het hof zal derhalve aan de verdachte een hogere straf opleggen dan aan de medeverdachte.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft bovendien geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het aanvangen van de te beoordelen termijn en het eindvonnis. De rechtbank Rotterdam heeft immers pas op 19 september 2013 vonnis gewezen terwijl de verdachte al op 2 oktober 2007 is aangehouden en in verzekering werd gesteld in het kader van de belastingfraude. Daaraan kon de verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake strafvervolging zou worden ingesteld.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, nu namens de verdachte op 23 september 2013 hoger beroep is ingesteld en de stukken van het geding pas op 21 januari 2015 ter griffie van de appelrechter zijn binnengekomen en het hof voorts pas op 31 januari 2018 arrest heeft gewezen.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf als opgelegd door de rechtbank in eerste aanleg passend, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf van na te melden duur. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geeft het hof geen aanleiding om af te zien van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. T.J.P. van Os van den Abeelen en mr. B.W. Streefland, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2018.