ECLI:NL:GHDHA:2018:730

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
200.221.624/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verwerping van de nalatenschap voor minderjarige erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van ouders om een machtiging te verlenen voor de verwerping van de nalatenschap van de erflater namens hun minderjarige kinderen. De ouders, hierna appellanten genoemd, waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hun verzoek was afgewezen. De zaak betreft de nalatenschap van de erflater, die op [datum] te [plaatsnaam] is overleden. De erflater had geen testament en de erfopvolging vond plaats bij versterf. De appellanten stelden dat de lasten van de nalatenschap de baten zouden overtreffen, wat hen noopte om de nalatenschap te verwerpen. Het hof oordeelde dat de appellanten voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat de schulden van de erflater de activa overtroffen, en verleende hen een voorwaardelijke machtiging om de nalatenschap te verwerpen, mits de moeder van appellante en appellante zelf de nalatenschap ook daadwerkelijk zouden verwerpen. De beschikking werd vernietigd en de machtiging werd verleend, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 februari 2018
Zaaknummer : 200.221.624/01
Zaaknummer rechtbank : 5727285 / 17
[appellant] ,
hierna te noemen: appellant,
en
[appellante] ,
hierna te noemen: appellante,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: appellanten,
advocaat mr. J.M. Peet te Rotterdam,
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van:
  • [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , hierna ook: de minderjarige 1;
  • [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , hierna ook: de minderjarige 2;
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Appellanten zijn op 21 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 mei 2017 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts op 31 augustus 2017 van de zijde van appellanten een brief van 30 augustus 2017 ingekomen.
De zaak is op 2 februari 2018 mondeling behandeld.
Ter zitting was aanwezig:
de advocaat van appellanten.
Appellante is gedurende de mondelinge behandeling verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van appellanten – om machtiging te verlenen om de nalatenschap van de hierna te noemen erflater namens de minderjarigen te verwerpen – afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat op [datum] te [plaatsnaam] is overleden: [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] ), verder: de erflater.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Aan de orde is het verzoek tot verlening van een machtiging om de nalatenschap van de erflater te verwerpen namens de minderjarigen.
2. Appellanten verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzochte machtiging om de nalatenschap van erflater namens de minderjarigen te verwerpen, alsnog te verlenen.
3. Het hof overweegt als volgt. De erflater is op [datum] overleden. Ingevolge artikel 4:1 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft erfopvolging plaats bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking. Uit de door appellanten overgelegde brief van het Centraal Testamenten Register van 10 augustus 2017 blijkt dat de erflater niet bij testament over zijn nalatenschap heeft beschikt, zodat sprake is van erfopvolging bij versterf.
4. Op grond van artikel 4:10 lid 1 BW roept de wet tot een nalatenschap als erfgenamen uit eigen hoofde achtereenvolgens:
de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot van de erflater tezamen met diens kinderen;
de ouders van de erflater tezamen met diens broers en zusters;
de grootouders van de erflater;
e overgrootouders van de erflater.
De afstammelingen van een kind, broer, zuster, grootouder of overgrootouder worden bij plaatsvervulling geroepen.
5. De stamboom van de erflater ziet er als volgt uit.
6. Niet ter discussie staat dat de erflater vier zussen heeft en dat zijn moeder nog leeft. Eén van die zussen is de moeder van appellante (zuster 2), en derhalve grootmoeder van de minderjarigen. Appellante heeft ter zitting laten weten dat haar moeder (zuster 2), dus de zus van de erflater, de nalatenschap nog niet heeft verworpen, maar dat zij ook nog geen daad van aanvaarding van de nalatenschap heeft uitgevoerd waardoor de nalatenschap door haar moeder nog niet zuiver is aanvaard, dit in afwachting van de onderhavige procedure. Haar moeder (zuster 2) is echter wel voornemens om de nalatenschap te verwerpen, net als appellante, met als gevolg dat de minderjarigen erfgenaam zullen worden. De minderjarigen zijn echter tot op heden nog geen erfgenaam.
7. Ingevolge artikel 4:193 lid 1 BW, kan een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam voor deze niet zuiver aanvaarden en behoeft deze voor verwerping een machtiging van de kantonrechter. De wettelijk vertegenwoordiger is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt.
8. Nu de minderjarigen tot op heden nog geen erfgenamen zijn, is het hof van oordeel dat slechts een voorwaardelijke machtiging tot verwerping kan worden verleend, namelijk indien en voor zover de nalatenschap door de moeder van appellante en appellante worden verworpen. Het hof zal in het navolgende beoordelen of wordt voldaan aan de gronden om tot verlening van die machtiging over te gaan.
9. Het hof is van oordeel dat appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de lasten van de nalatenschap de baten van de nalatenschap zullen overtreffen. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Appellanten hebben financiële redenen ten grondslag gelegd aan hun verzoek tot verlening van de machtiging tot verwerping. Gebleken is dat de erflater al jaren niet meer stond ingeschreven (opgenomen als niet-ingezetene) in de Basisregistratie Personen. Verzoekster heeft toegelicht dat de erflater al jaren een zwervend bestaan leidde nadat hij vanwege huurschulden zijn woning gedwongen heeft moeten verlaten en dat geen van de familieleden over financiële gegevens van de erflater beschikt. Gelet op het voorgaande acht het hof het genoegzaam aangetoond dat schulden van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 BW het actief van de nalatenschap zullen overtreffen. Het hof is dan ook van oordeel dat de belangen van de minderjarigen zich niet verzetten tegen de inwilliging van het verzoek van appellanten om hen een voorwaardelijke machtiging te verlenen om namens de minderjarigen de nalatenschap van de erflater te verwerpen.
10. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
verleent appellanten een machtiging om namens de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ;
de nalatenschap van [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] ) en overleden op [datum] te [plaatsnaam] , te verwerpen, indien en voor zover de moeder van appellante en appellante zelf de nalatenschap hebben verworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A. Zonneveld en K. van Barneveld-Peters, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier en uitgesproken ter terechtzitting van
28 februari 2018.