In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van ouders om een machtiging te verlenen voor de verwerping van de nalatenschap van de erflater namens hun minderjarige kinderen. De ouders, hierna appellanten genoemd, waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hun verzoek was afgewezen. De zaak betreft de nalatenschap van de erflater, die op [datum] te [plaatsnaam] is overleden. De erflater had geen testament en de erfopvolging vond plaats bij versterf. De appellanten stelden dat de lasten van de nalatenschap de baten zouden overtreffen, wat hen noopte om de nalatenschap te verwerpen. Het hof oordeelde dat de appellanten voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat de schulden van de erflater de activa overtroffen, en verleende hen een voorwaardelijke machtiging om de nalatenschap te verwerpen, mits de moeder van appellante en appellante zelf de nalatenschap ook daadwerkelijk zouden verwerpen. De beschikking werd vernietigd en de machtiging werd verleend, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad was.