ECLI:NL:GHDHA:2018:717

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
200.198.558/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en onrechtmatig handelen met betrekking tot immateriële schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, betreft het een echtscheiding tussen partijen die in 2013 heeft plaatsgevonden. De huwelijkse voorwaarden zijn op 26 januari 2009 gepasseerd, waarbij de man stelt dat de vrouw opzettelijk goederen heeft verzwegen. De man heeft in hoger beroep een vordering ingesteld op basis van artikel 843a Rv, maar deze is door het hof afgewezen wegens gebrek aan rechtmatig belang. De vrouw heeft in incidenteel appel een immateriële schadevergoeding van € 8.075,- gevorderd, die door de rechtbank was ontzegd. Het hof oordeelt dat de man onrechtmatig heeft gehandeld door de vrouw te belagen, wat heeft geleid tot psychische schade. Het hof kent de vrouw een schadevergoeding van € 5.000,- toe, en veroordeelt de man in de proceskosten. De beslissing van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en het hof bevestigt de overige onderdelen van het vonnis.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.198.558/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/490924/ HA ZA 15-716

arrest van 6 februari 2018

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk.

Het geding

Bij exploot van 18 juli 2016 is de man in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2016, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij arrest van dit hof van 18 oktober 2016 is er een comparitie van partijen gelast. De comparitie is op 19 december 2016 gehouden.
De man heeft op 31 januari 2017 voor grieven gediend.
De vrouw heeft op 14 maart 2017 voor memorie van antwoord gediend tevens inhoudende incidenteel appel.
De man heeft op 23 mei 2017 een akte naar aanleiding van de memorie van antwoord in principaal en memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.
De vrouw heeft op 4 juli 2017 nog een akte genomen.
De man heeft op 1 augustus 2017 nog een akte genomen.
De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en heeft arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

De vordering van de man

2. Door de man wordt gevorderd: ”dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal vernietigen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2016 tussen de partijen gewezen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de man (zoals gewijzigd en opgenomen op pagina 4 van het bestreden vonnis) alsnog zal toewijzen voor zover betreft de vorderingen A tot en met E en alsnog zal afwijzen de vordering van de vrouw tot opheffing van het beslag en veroordeling van de man tot betaling van € 75 met rente, alsmede de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen wegens onverschuldigde betaling een bedrag van € 76,15 met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2016, als ook met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in appel”.

De vordering van de vrouw

3. Door de vrouw wordt gevorderd: dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in principaal appel:
het beroepen vonnis, zo nodig onder verbetering of aanvulling der gronden, te bevestigen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties;
in incidenteel appel:
  • te vernietigen de beslissingen van de rechtbank in het vonnis van 25 mei 2016 in reconventie;
  • om de man te veroordelen om tegen kwijting aan de vrouw te betalen een schadevergoeding van het bedrag van € 8.075,- dan wel subsidiair een ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2015 tot de dag der algehele voldoening.
  • Met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.

Enige relevante feiten

4. Partijen zijn staande huwelijk huwelijkse voorwaarden met elkaar aangegaan. De huwelijkse voorwaarden zijn op 26 januari 2009 gepasseerd ten overstaan van notaris [naam] . Uit de akte huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen een gedegen voorlichting van de notaris hebben gehad. Uit de akte volgt onder meer dat beide partijen kennis hebben genomen van elkaars vermogen. De huwelijkse voorwaarden houden in uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met daaraan gekoppeld een finaal verrekenbeding bij overlijden. Uit artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen periodieke verrekening van overgespaarde inkomsten hebben uitgesloten.
5. Op 2 juli 2013 hebben partijen de materiële gevolgen van de echtscheiding geregeld en dit vastgelegd in een echtscheidingsconvenant. In artikel 4.11 hebben zij verklaard dat zij met betrekking tot de kosten van de huishouding geen nadere verrekening meer wensen. In artikel 7 hebben zij elkaar over en weer kwijting gegeven.
6. Het huwelijk van partijen is op 4 september 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand.
7. Bij arrest van dit hof van 27 december 2016 is de man strafrechtelijk veroordeeld voor wederrechtelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw.

Wat is de kern van het betoog van de man?

8. De man heeft voorafgaande aan de formulering van zijn grieven een inleiding geschreven. In deze inleiding heeft hij onder meer gesteld:
  • dat de vrouw vermogen en inkomen dat verdeeld, dan wel verrekend diende te worden buiten die verdeling dan wel verrekening heeft gelaten;
  • de grondslag voor de vorderingen van de man is terug te voeren op onverdeeldheid van de gemeenschap, vorderingen tot verrekeningen zoals in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen, alsook dwaling, verzwijging;
  • in hoger beroep beoogt de man alsnog in het gelijk gesteld te worden voor wat betreft inzage in de financiële administratie van de vrouw, alsook nadere vaststelling van de boedelverdeling en verrekeningen zoals volgt uit de huwelijkse voorwaarden.

Grieven

9. Het hof bespreekt de grieven van de man zo veel mogelijk gezamenlijk met in ogenschouw genomen hetgeen de man in zijn inleiding heeft gesteld alsmede hetgeen hij heeft gevorderd.
10. Uit de grieven volgt onder meer:
  • de man is het er niet mee eens dat hij geen inzage krijgt in de administratie van de vrouw aangezien hij er een rechtmatig belang bij heeft;
  • bestudering van de mutaties op de bankrekeningen heeft bij de man geleid tot nadere inzichten in de onttrekkingen van bedragen aan de boedel door de vrouw, door grote hoeveelheden contant geld op te nemen van de bankrekeningen. Zie randnummer 18 van de memorie van grieven;
  • een totaalbedrag van € 29.844 is onttrokken. Zie randnummer 26 van de memorie van grieven;
  • vervolgens wijst de man erop dat in de jaren 2006 tot en met 2008 zeer aanzienlijke bedragen contant zijn opgenomen als kasopnames. Zie randnummer 28 van de memorie van grieven;
  • de man veronderstelt dat de vrouw het merendeel van vorenstaande kasopnames heeft gestald op haar Raborekeningen, of mogelijk ook bij de ABN-AMRO-bank en deze gelden aldus buiten de verdeling heeft gehouden. Uitsluitend door inzicht te verstrekken in de administratie kan doorgerekend worden over welke bedragen het precies gaat. Zie randnummer 34 van de memorie van grieven;
  • ten slotte legt de man nog nadrukkelijk ten grondslag aan zijn vordering het bepaalde in art 843a Rv waaruit volgt dat de man een redelijk belang heeft bij inzage en afschrift van de administratie van de vrouw. Zie randnummer 38 van de memorie van grieven;
  • in randnummer 45 van zijn grieven stelt de man dat hij nog steeds aanspraak kan maken op de onverdeelde rekeningen en saldi, voor zover deze in de onderlinge betalingen buiten beschouwing zijn gelaten;
  • in randnummer 48 van zijn memorie van grieven stelt hij: ”Zelfs als zou het ervoor gehouden moeten worden dat de man wel bekend was met het bestaan van een Rabobank-rekening van de vrouw, dan nog volgt hieruit nog niet dat de man ten tijde van de verdeling bekend was met het saldo op die rekening”;
  • onderdeel van het geschil betreft de stelling van de man dat de vrouw ook een of meer bankrekeningen heeft aangehouden bij de ABN-AMRO-bank. Ook op dit punt beschikt de man over beperkte bewijsmogelijkheden, aangezien de vrouw de administratie uit het huwelijk onder zich heeft zie randnummer 51 van de memorie van grieven;
  • de man is het er niet mee eens dat de rechtbank zijn vordering met betrekking tot verrekening van de kosten van de huishouding heeft afgewezen, zie grief 6 en randnummer 60 en volgende;
  • ook al wordt het convenant met de finale kwijting getypeerd als een vaststellingsovereenkomst, dan nog staat deze bloot aan vernietiging krachtens dwaling.
11. Door de vrouw is verweer gevoerd. In haar inleiding op de grieven van de man heeft de vrouw gesteld: ”Ook na kennisname van de grieven van de man blijft zij bij haar standpunt(en) dat i) tijdens de echtscheiding op 2 juli 2013 is afgesproken om de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen zonder enige verrekening, dat zij elkaar formeel algehele en finale kwijting hebben verleend ii) er tijdens het ondertekenen van de Huwelijkse Voorwaarden in 26 januari 2009 geen bankrekeningen door haar zijn verborgen/verzwegen, en iii) de man geen recht heeft op verdere inzage in haar administratie.“
Voorts heeft de vrouw nog het navolgende verweer gevoerd tegen de grieven van de man:
  • de vrouw is met de rechtbank van mening dat de man geen rechtmatig belang heeft bij inzage van haar administratie;
  • de vrouw heeft niks verzwegen noch gelden in de periode tussen 2006 en 2009 onttrokken;
  • in artikel 4.11 zijn partijen overeengekomen dat de kosten van de huishouding niet zijn afgerekend conform de huwelijkse voorwaarden. Ook wensten partijen geen nadere verrekening. Ook op dit punt houdt het echtscheidingsconvenant een vaststellingsovereenkomst in;
  • in de huwelijkse voorwaarden van 26 januari 2009 is opgenomen dat bij echtscheiding geen verrekening plaatsvindt;
  • in de periode 2006 tot en met 2009 is een deel van het spaartegoed gebruikt om het tekort op de gezinsbegroting op te lossen. In randnummer 11 van haar memorie van antwoord geeft de vrouw inzicht in het inkomen en de uitgaven;
  • de vrouw is met de rechtbank van mening dat uit de door haar overgelegde bankafschriften volgt dat uitvoering is gegeven aan de verdeling.
12. Het hof overweegt als volgt. De man heeft aan zijn vordering tot afgifte van de administratie van de vrouw ten grondslag gelegd art 843 a Rv. Dit artikel heeft betrekking op de bijzondere exihibitieplicht in en buite rechte. Het biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een schriftelijk bewijsmiddel dat haar/hem in beginsel wel bekend is, maar niet in haar/zijn bezit is. De eiser of verzoeker moet een rechtmatig belang hebben bij inzage. Het moet gaan om stukken waarbij een partij een direct en concreet belang heeft. De eiser of verzoeker moet concreet aangeven om welke bescheiden het gaat. Onvoldoende bepaalbaar is indien inzage wordt gevorderd van een volledige administratie.
13. De rechtbank heeft de vordering van de man met betrekking tot inzage in de administratie afgewezen wegens het ontbreken van een rechtmatig belang. Naar het oordeel van het hof heeft de man geen nieuwe feiten gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de man wel een rechtmatig belang heeft bij inzage in de administratie van de vrouw. Het hof is derhalve van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot haar beslissing is gekomen en neemt die derhalve over. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden volgt dat de notaris beide partijen goed heeft geïnformeerd over de gevolgen van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden staande huwelijk. In de akte staat vermeld dat beide partijen voor het verlijden van de akte kennis hebben genomen van onder meer het vermogen van beide partijen. Bij het passeren van de huwelijkse voorwaarden in 2009 gaf het aanwezig vermogen bij de man geen aanleiding tot het stellen van nadere vragen aan de vrouw. In haar memorie van antwoord heeft de vrouw nog uitleg gegeven over de afname van het spaartegoed in de periode van 2006 tot en met 2009. Tot slot volgt uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden dat partijen periodieke verrekening van overgespaarde inkomsten hebben uitgesloten wat wil zeggen dat ook al zou een van de partijen na het passeren van de huwelijkse voorwaarden vermogen hebben opgebouwd, de andere partij daar geen aanspraak op heeft. Op 2 juli 2013 is door beide partijen een negen pagina`s tellend echtscheidingsconvenant getekend. Uit dit convenant volgt expliciet dat partijen over en weer hebben afgezien van verrekening van de kosten van de huishouding. Beide partijen hebben hiermee een einde willen maken aan een rechtens onzekere situatie. Het hof acht beide partijen gebonden aan voormelde bepaling, nu er geen rechtsgrond is op basis waarvan geoordeeld kan worden dat een van de partijen niet gehouden kan worden aan hetgeen is overeengekomen. Voorts verlenen partijen elkaar in artikel 7 van het convenant kwijting en vrijwaring. De man heeft derhalve geen rechtmatig belang bij inzage in de administratie van de vrouw aangezien partijen hun vermogensrechtelijke verhoudingen op een inzichtelijke wijze hebben geregeld.
14. De hoofdregel van het bewijsrecht is, wie stelt moet bewijzen. De man stelt dat de vrouw in het kader van de verdeling opzettelijk gelden buiten de verdeling heeft gehouden. Door de vrouw is gemotiveerd verweer tegen de stelling van de man gevoerd. De voormalige huwelijksgoederengemeenschap is een dag na het passeren van de akte van huwelijkse voorwaarden ontbonden en wel op 27 januari 2009. Relevant is of de vrouw opzettelijk tot die gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen, zoek gemaakt of verborgen heeft gehouden. Naar het oordeel van het hof heeft de man zelfs niet het begin van bewijs aangebracht dat de vrouw banksaldi of kasgelden buiten de verdeling heeft gehouden. De rekeningen bij de Rabo Bank waren kenbaar, met betrekking tot de ABN-AMRO heeft de vrouw naar het oordeel van het hof een deugdelijke verklaring gegeven. Voor de periode na het passeren van de huwelijkse voorwaarden valt er niets te verdelen of te verrekenen aangezien partijen met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zijn getrouwd en partijen geen periodieke verrekening van overgespaarde inkomsten met elkaar zijn overeengekomen. Met betrekking tot mogelijke verrekening van kosten van de huishouding hebben partijen met elkaar een regeling getroffen in het echtscheidingsconvenant.
15. De grieven van de man treffen geen doel. Het overige wat de man heeft gesteld in zijn grieven is niet relevant voor het onderhavige oordeel.

Grieven incidenteel appel immateriële schadevergoeding

16. Het hof overweegt als volgt. Bij arrest gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken van dit hof van 27 december 2016 is de man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf aangezien hij inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw. In de strafmotivering heeft dit hof overwogen: ”De verdachte heeft zich gedurende meerdere maanden schuldig gemaakt aan belaging, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Hij heeft zijn ex-echtgenote, [de vrouw] lastiggevallen door haar maar ook haar familie, persoonlijke contacten en professionele contacten veelvuldig en gedurende een periode van ruim een half jaar e-mailberichten te sturen. Hij heeft zodoende herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.”
17. De rechtbank heeft de vrouw haar vordering met betrekking tot schadevergoeding jegens de man ontzegd aangezien de vrouw in de procedure in eerste aanleg niet heeft gesteld dat de uitingen van de man haar zodanig hebben geraakt dat sprake is psychische dan wel andere schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
18. In haar toelichting op haar grief stelt de vrouw onder meer:
  • op basis van de strafrechtelijke veroordeling van de man staat de onrechtmatigheid van het handelen van de man vast;
  • ook na deze periode heeft de man onrechtmatig gehandeld door mails aan derden te sturen;
  • het onrechtmatige handelen van de man heeft de vrouw zodanig geraakt dat zij psychische en immateriële schade heeft geleden;
  • de vrouw is van mening dat haar schade € 8.000,- bedraagt.
19. Door de man wordt erkend dat door het strafrechtelijk vonnis de onrechtmatigheid van zijn handelen vast staat. Door de man wordt wel betwist dat de mailberichten zoals opgenomen in productie 29 onrechtmatig zijn. Indien de vrouw wordt behandeld door een behandelaar staat daarmee niet vast dat die behandeling samenhangt met de onrechtmatige gedragingen van de man. In randnummer 45 stelt de man dat de vrouw haar schade niet heeft onderbouwd.
20. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de man onrechtmatig jegens de vrouw heeft gehandeld door zijn gedrag dat een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw. De vrouw heeft in haar incidenteel appel uitdrukkelijk gesteld dat zij psychische schade heeft geleden en onder behandeling van een psycholoog is. Het stelselmatig belagen door de man van de vrouw heeft naar het oordeel van het hof een grote impact op het geestelijk welzijn van de vrouw. Van de man mag in redelijkheid worden verlangd dat hij de vrouw met rust laat en geen inbreuk maakt op haar persoonlijke levenssfeer. Nu hij dat niet heeft gedaan en er zelfs de strafrechter aan te pas is moeten komen, is het ook gerechtvaardigd dat de man voor het door de vrouw geleden leed een schadevergoeding betaald. De rechter heeft met betrekking tot de bepaling van de hoogte van deze schadevergoeding een discretionaire bevoegdheid. Bij het begroten van de schade mag de rechter met alle omstandigheden rekening houden. De houding van de man richting de vrouw acht het hof dermate schadelijk dat het hof de immateriële schade begroot op een bedrag van € 5.000. De man is zelfs na het oordeel van strafrechter doorgegaan met zijn handelen. Daarnaast toont de man ook in de onderhavige procedure met betrekking tot zijn handelen geen enkele zelf reflectie. Het hof is van oordeel dat er voldoende causaal verband is tussen het handelen van de man en de door de vrouw geleden immateriële schade. De grief treft derhalve doel.
21. De vrouw heeft eveneens een grief gericht tegen de overweging van de rechtbank met betrekking tot de compensatie van de proceskosten. De vrouw is van mening dat er plaats is voor een kostenveroordeling van de man zowel in eerste aanleg als mede in hoger beroep. De vrouw verwijt de man een onredelijke opstelling en een verwijtbare houding.
22. Door de man is verweer gevoerd. De man is van mening dat de proceshouding van de vrouw in overgrote mate de oorzaak is van de procedure. Uit randnummer 52 van de memorie van antwoord in incidenteel appel volgt dat de man van mening is dat er gronden zijn om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg alsmede in hoger beroep.
23. Het hof overweegt als volgt. De hoofdregel in familierechtelijke conflicten is dat een ieder der partijen zijn eigen kosten draagt. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien er sprake is van een nodeloze procedure of de proceshouding van een partij. Uit het volledige dossier volgt dat de man alles in werk stelt om de vrouw in haar verdere leven zo veel mogelijk te dwarsbomen. Zelfs de strafrechter heeft een oordeel gegeven over het handelen van de man jegens de vrouw. De man wordt wederom in het ongelijk gesteld. De man toont in zijn gedrag en proceshouding geen enkele zelfreflectie, de man is zelfs van mening dat er gronden zijn om de vrouw in de kosten van de procedures te veroordelen. Gezien de proceshouding die de man jegens de vrouw inneemt - hetgeen leidt tot nodeloze procedures - is het hof van oordeel dat er in het onderhavige geval gronden aanwezig zijn om de man in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 25 mei 2016 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen voor zover:
a) de reconventionele vordering van de vrouw is ontzegd
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om binnen een maand na het in deze te wijze arrest tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de somma van € 5.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2015;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure in hoger beroep
zowel in conventie als in reconventie. Het hof begroot de kosten op een bedrag van € 2.549 en als volgt gespecificeerd:
griffierecht: € 314,-
kosten advocaat € 2.235,-
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen en A.E. Sutorius-van Hees, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.