ECLI:NL:GHDHA:2018:715

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
200.221.969/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over verhuizing van minderjarig kind zonder toestemming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De vrouw, appellante, heeft zonder toestemming van de man, geïntimeerde, met hun minderjarige kind verhuisd. De man had geen toestemming gegeven voor deze verhuizing, noch beschikte de vrouw over vervangende toestemming van de rechtbank. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg bepaald dat de minderjarige tijdelijk aan de zorg van de man zou worden toevertrouwd. De vrouw is in hoger beroep gekomen en heeft bezwaren tegen dit vonnis aangevoerd.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen en dat de vrouw in strijd met het gezag van de man heeft gehandeld door zonder zijn toestemming te verhuizen. De vrouw heeft in haar appeldagvaarding grieven geformuleerd, maar het hof oordeelt dat deze grieven niet voldoende duidelijk zijn. Het hof overweegt dat de vrouw had moeten wachten op een beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die haar verhuizing rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van de vrouw in hoger beroep afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd. De vrouw wordt gelast de minderjarige binnen 24 uur aan de man af te geven, en de minderjarige wordt aan de zorg van de man toevertrouwd. Tevens wordt de vrouw verboden om met de minderjarige te verhuizen zonder instemming van de man. De regeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld, waarbij de vrouw en de man om de beurt zorg dragen voor de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.221.969/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/528716/ KG ZA 17-629

arrest in kort geding van 23 januari 2018

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Verschoor te [plaatsnaam twee] ,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C. Kelderman te Haarlem

Het geding

Bij exploot van 21 augustus 2017 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 24 juli 2017 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de man als eiser in conventie en verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daarover is vermeld onder 1 van het bestreden vonnis.
De vrouw heeft in de appeldagvaarding haar bezwaren tegen het bestreden vonnis aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de bezwaren weersproken.
De vrouw heeft op 3 oktober 2017 een akte van depot genomen.
Alleen de man heeft zijn procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de volgende feiten. Partijen zijn de ouders van de minderjarige [volgt naam] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarige uit. Partijen hebben samen met de minderjarige gewoond te [plaatsnaam] .
2. In mei 2017 is een einde gekomen aan de relatie tussen partijen, waarna de vrouw met de minderjarige vanuit [plaatsnaam] is verhuisd naar haar ouders in [plaatsnaam twee] . De man heeft geen toestemming gegeven voor de verhuizing van de minderjarige. Evenmin beschikte de vrouw over een vervangende toestemming van de rechtbank.
3. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter bepaald dat:
  • de vrouw wordt gelast de minderjarige binnen 24 uur na het gewezen vonnis aan de man af te geven;
  • de minderjarige wordt toevertrouwd aan de zorg van de man;
  • de minderjarige op het adres van de man zal worden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;
  • het de vrouw wordt verboden om met de minderjarige te verhuizen zonder de instemming van de man;
  • de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt is: de vrouw zal de minderjarige iedere woensdag om 13:00 uur naar de man brengen en de man zal de minderjarige iedere zondag om 13:00 uur naar de vrouw brengen.
De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4. De vrouw is tijdig in appel gekomen van dit vonnis. Zij vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen dat de minderjarige zal worden toevertrouwd aan de zorg van de vrouw alsmede dat de minderjarige op het adres van de vrouw zal worden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, zulks in afwachting van hetgeen de rechtbank Rotterdam in de bodemprocedure zal beslissen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de vervangende toestemming om te verhuizen en de meest wenselijke zorgregeling rond de minderjarige, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
5. De man heeft geconcludeerd tot afwijzing van de grieven althans tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar appel.
Voldoende duidelijke grieven?
6. Het meest verstrekkende verweer van de man houdt in dat de appeldagvaarding geen grieven bevat. De man betoogt dat voor hem niet kenbaar is welke bezwaren de vrouw tegen het bestreden vonnis heeft.
7. Het hof overweegt als volgt. In de appeldagvaarding ontbreken expliciete, genummerde grieven tegen het bestreden vonnis. Dat neemt niet weg dat uit de appeldagvaarding wel kan worden afgeleid welke bezwaren de vrouw heeft tegen het bestreden vonnis. Ook voor de man moet voldoende duidelijk zijn geweest op welke gronden de vrouw het bestreden vonnis in appel aanvecht. Het gegeven dat de man in nr. 3 van zijn memorie van antwoord inhoudelijk ingaat op de bezwaren die de vrouw heeft tegen het bestreden vonnis, is daarvan een bevestiging. De vrouw kan dus in haar hoger beroep worden ontvangen.
Bespreking van de grieven
8. Uit de appeldagvaarding maakt het hof op dat de vrouw het niet eens is met het bestreden vonnis, met uitzondering van de door de voorzieningenrechter vastgestelde regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof leest in de appeldagvaarding de volgende, als grief te kwalificeren bezwaren van de vrouw tegen het bestreden vonnis:
  • ten onrechte heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vrouw toestemming nodig had van de man voor de verhuizing van de minderjarige naar [plaatsnaam twee] (appeldagvaarding, nr. 3-4; hierna ‘grief (i)’);
  • ten onrechte is de voorzieningenrechter ervan uitgegaan dat de vrouw zonder enige reden haar toevlucht heeft gezocht bij haar ouders in [plaatsnaam twee] (appeldagvaarding, nr. 8; hierna grief (ii)’);
  • ten onrechte heeft de voorzieningenrechter de minderjarige aan de zorg van de man toevertrouwd (appeldagvaarding, nr. 13 en 16; hierna ‘grief (iii)’).
9. Met grief (i) gaat de vrouw eraan voorbij dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige inhoudt dat beide gezagsdragers zullen moeten instemmen met belangrijke beslissingen betreffende de minderjarige, zoals een verhuizing van de minderjarige. Nu de man mede het gezag over de minderjarige uitoefent, had de vrouw de toestemming van de man nodig om met de minderjarige te kunnen verhuizen. Zij had die toestemming niet en evenmin had zij een vervangende toestemming van de rechtbank. Door desalniettemin te verhuizen heeft de vrouw in strijd gehandeld met het belang van de minderjarige door haar eenzijdig uit haar vertrouwde omgeving te halen. Eveneens heeft de vrouw hiermee inbreuk gemaakt op het gezagsrecht van de man. Grief (i) faalt derhalve.
10. Met grief (ii) bedoelt de vrouw kennelijk te stellen dat er bijzondere omstandigheden zijn die haar verhuizing met de minderjarige rechtvaardigen, zonder dat zij daarvoor toestemming had van de man of een vervangende toestemming van de rechtbank. De procedure van artikel 1:253a BW biedt ouders in een situatie van gezamenlijk gezag de mogelijkheid een geschil over het hoofdverblijf van hun minderjarig kind, en een daarmee samenhangende toestemming tot verhuizing, aan de kinderrechter voor te leggen. Een dergelijke procedure wordt door de rechtbank met de nodige voortvarendheid behandeld. Er zijn geen omstandigheden gesteld die het uit het oogpunt van het belang van de minderjarige onverantwoord maakten dat de vrouw deze procedure volgde en de uitkomst daarvan afwachtte. In het bijzonder is niet gebleken dat de minderjarige niet aan de zorg van de man kon worden toevertrouwd, nu daarvoor geen enkel objectief gegeven door de vrouw is aangedragen en zij zelf heeft ingestemd met een zorgregeling die feitelijk neerkomt op een co-ouderschap.
11. Met grief (iii) legt de vrouw de door de voorzieningenrechter in eerste aanleg gewezen ordemaatregel, inhoudende dat de minderjarige (tijdelijk) aan de zorg van de man wordt toevertrouwd, ter beoordeling voor aan het hof. De vrouw is zonder de toestemming van de man en zonder een vervangende toestemming van de rechtbank met de minderjarige verhuisd naar [plaatsnaam twee] . Zoals reeds overwogen heeft de vrouw daarmee in strijd gehandeld met het belang van de minderjarige en tevens inbreuk gemaakt op het gezagsrecht van de man. Tegen deze achtergrond verenigt het hof zich met het oordeel van de voorzieningenrechter in eerste aanleg, dat, in afwachting van het oordeel van de bodemrechter, de minderjarige zal worden toevertrouwd aan de zorg van de man. Daarbij past dat de minderjarige op het adres van de man zal worden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, zoals partijen ook zijn overeengekomen ter zitting van de voorzieningenrechter in eerste aanleg.
12. Dit leidt tot de slotsom dat de vorderingen van de vrouw in hoger beroep zullen worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, C.M. Warnaar en F. Ibili en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.