ECLI:NL:GHDHA:2018:713

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
200.202.303/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksgoederenregime en verdeling van vermogen onder Turks recht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een geschil over de verdeling van het huwelijksgoederenregime tussen een man en een vrouw, gehuwd onder Turks recht. De vrouw is in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waarin de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en de financiële afrekening na de echtscheiding aan de orde was. De man en de vrouw hebben beiden grieven ingediend en vorderingen geformuleerd met betrekking tot de verdeling van bankrekeningen, de voormalige echtelijke woning en andere goederen. Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijksgoederenregime van partijen onder het Turks recht valt, specifiek het regime van verwervingsdeelneming, dat sinds de inwerkingtreding van het nieuwe Turkse Burgerlijk Wetboek op 1 januari 2002 van toepassing is. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld in het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam overgenomen, aangezien daartegen geen grieven zijn ingediend. Het hof heeft de vorderingen van de man en de vrouw beoordeeld, waarbij het de bewijsvoering en de onderbouwing van de claims van beide partijen in overweging heeft genomen. Het hof heeft bepaald dat de vrouw de helft van de hypothecaire lasten van de voormalige echtelijke woning moet vergoeden aan de man, en dat de man een bedrag aan de vrouw moet betalen ter zake van de onderwaarde van de woning. Tevens heeft het hof de vrouw gelast om bankafschriften over te leggen ter onderbouwing van haar vorderingen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de vrouw de gevraagde stukken moet overleggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.202.303/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/431652/HA ZA 13-871

arrest van 30 januari 2018

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. T. Karasu te Apeldoorn,
tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K. el Joghrafi te Hoogvliet Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 25 oktober 2016 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 5 augustus 2015, hersteld bij herstelvonnis van 16 september 2015, (hierna het tussenvonnis) en het eindvonnis van 27 juli 2016 gewezen door de rechtbank Rotterdam tussen de man als eiser in conventie en verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, hierna ook aan te duiden als: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het tussenvonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven tevens vermeerdering van eis heeft de man vier grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel heeft de vrouw de grieven van de man bestreden en zelf drie grieven geformuleerd.
De man heeft een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.
Op verzoek van de man is pleidooi bepaald. De man heeft zijn procesdossier overgelegd.
Bij H12-formulier van 7 augustus 2017 zijn van de kant van de man nog de producties 28 tot en met 33 overgelegd. Deze worden beschouwd als bij akte ingebracht en zijn aan het dossier toegevoegd.
Ter terechtzitting van 18 augustus 2017 hebben partijen hun zaak bepleit zonder overlegging van pleitnotities. De vrouw is daarbij bijgestaan door de heer G. Günes, tolk in de Turkse taal.
Het hof zal arrest wijzen op het procesdossier van de man.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Tegen de feiten zoals vastgesteld in het tussenvonnis is geen grief gericht zodat het hof daarvan zal uitgaan..
2. Bij het tussenvonnis is de man toegelaten tot het bewijs dat de [auto een] na de peildatum 23 juni 2011 het bezit van partijen heeft verlaten en, zo hij in dat bewijs slaagt, aan te tonen dat de vrouw hiervoor een bedrag van € 4.500,- heeft ontvangen, waarvan de helft dan aan de man toekomt.
De vrouw is in de gelegenheid gesteld haar eventuele vordering op de man uit hoofde van de resterende onderwaarde van de voormalige echtelijke woning aan te tonen. Daarbij heeft de rechtbank het navolgende bepaald: slechts voor zover het persoonlijk vermogen van de vrouw ontoereikend is om deze schuld te voldoen, kan deze ten laste van de verwervingen worden gebracht. Hierbij dient te worden uitgegaan van de waarde van de woning en de hoogte van de hypothecaire schuld op 23 juni 2011. Daarbij dient verder de opgebouwde waarde van de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering in aanmerking te worden genomen. Deze dient eveneens tot het persoonlijke vermogen van de vrouw te worden gerekend, welk vermogen eerst dient te worden aangesproken alvorens een beroep op de verwervingen kan worden gedaan. Indien de vrouw niet slaagt in het door haar te leveren bewijs, dient zij de onderwaarde voor haar rekening te nemen. Voorts is de vrouw in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de spaarrekening met nummer [volgt nummer] al voor de peildatum is opgeheven.
Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen van partijen strekkende tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen,
het hof begrijpt: strekkende tot vereffening van het huwelijksgoederenregime tussen partijen, op de door hem/haar voorgestelde wijze afgewezen.
Voorts zijn de vorderingen van de vrouw te bepalen dat:
  • de man aan de vrouw dient te vergoeden de helft van de waarde van de door de man opgenomen bedragen, alsmede dat de schulden die zijn ontstaan (de debetstanden) in zijn geheel voor rekening van de man dienen te komen
  • dat de man de helft van de met de woning verbonden lasten vanaf december 2010 aan de vrouw dient te vergoeden
afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De man vordert dat het het hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, ten dele te vernietigen het door de rechtbank Rotterdam gewezen bestreden vonnis en het tussenvonnis, tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde gewezen, en opnieuw rechtdoende bij arrest:
  • de vorderingen van de man zoals in eerste aanleg door hem aangevoerd, met inachtneming van 4.1 tot en met 4.4 van het tussenvonnis alsnog toe te wijzen en alle vorderingen van de vrouw - verweerster in eerste aanleg - zoals in eerste aanleg door haar aangevoerd te ontzeggen;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een bedrag ter hoogte van
  • de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen, uiterlijk binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen arrest, de helft van de - nog nader vast te stellen - waarde van de [auto twee] , ten tijde van de peildatum;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven, uiterlijk binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen arrest, het horloge van zijn vader, zijn laptop en overige computermaterialen alsmede zijn twee mobiele telefoons;
  • de vrouw ex artikel 843a Rv. te veroordelen om aan de man inzage en afschriften te verschaffen van alle bankafschriften van de hiernavolgende rekeningnummers gerekend over de periode 23 december 2010 tot 23 juni 2011:
 de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] , van welke rekening het saldo per 23 december 2010 om en nabij € 33.000,- heeft bedragen;
 de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] ;
 de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] ;
- de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen, uiterlijk binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen arrest, een nader vast te stellen bedrag uit hoofde van de verdeling van de saldi van de hiervoor vermelde rekeningen per peildatum, alsmede de vrouw te veroordelen aan de man te betalen, uiterlijk binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen arrest, een nader vast te stellen bedrag uit hoofde van benadeling.
Alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
4. De vrouw concludeert in principaal appel de vorderingen van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.
De vrouw vordert in incidenteel appel ten dele te vernietigen het door de rechtbank Rotterdam gewezen bestreden vonnis en het tussenvonnis, en opnieuw rechtdoende bij arrest:
  • de vorderingen van de vrouw zoals in eerste aanleg door haar aangevoerd, alsnog toe te wijzen en alle vorderingen van de man zoals in eerst aanleg door hem aangevoerd af te wijzen;
  • de man ex artikel 843a Rv. te veroordelen om aan de vrouw inzage en afschriften te verschaffen van alle bankafschriften van de hiernavolgende rekeningnummers gerekend over de periode 23 december 2010 tot en met 23 juni 2011:
 de privérekening ten name van de man met rekeningnummer [volgt nummer] ;
 de privérekening ten name van de man met rekeningnummer [volgt nummer] ;
  • de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen, uiterlijk binnen 14 dagen na het te dezen te wijzen arrest, een nader vast te stellen bedrag uit hoofde van de verdeling van de saldi van de hiervoor vermelde rekeningen per peildatum;
  • te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen ter zake de onderwaarde van de woning een bedrag ad € 6.699,-;
  • te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen ter zake de aan de woning verbonden lasten een bedrag ad € 18.822,06.
Alles met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
Toepasselijk recht
5. Geen van partijen heeft een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op het huwelijksgoederenregime van partijen Turks recht van toepassing is, zodat het hof daar eveneens vanuit gaat.
6. Partijen zijn gehuwd op 23 juli 2005 en hebben niet gekozen voor een van de in de Turkse wet genoemde keuzestelsels. Vanaf 1 januari 2002 geldt naar Turks recht, dit als gevolg van de inwerkingtreding van het (nieuwe) Turkse Burgerlijk Wetboek (hierna: TBW) op die datum, als wettelijk huwelijksgoederenregime het regime van verwervingsdeelneming. Voor partijen geldt derhalve het wettelijk stelsel van verwervingsdeelneming. Dit wettelijk stelsel houdt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende in.
7. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verwervingen en het persoonlijk vermogen van ieder van de echtgenoten (artikel 218 TBW). Het vermogen van iedere echtgenoot bestaat uit twee deelvermogens, de verwervingen en het persoonlijk vermogen, zodat in totaal vier vermogens te onderscheiden zijn.
8. Als verwervingen worden beschouwd de tijdens het regime van verwervingsdeelneming onder bezwarende titel verkregen vermogensbestanddelen, in het bijzonder: de inkomsten uit arbeid, sociale verzekeringen, uitkeringen wegens verlies aan arbeidsvermogen, inkomsten uit persoonlijk vermogen en verwervingen vervangende vermogensbestanddelen (artikel 219 TBW).
9. Tot het persoonlijk vermogen behoren op grond van de wet: de bij de aanvang van het huwelijksgoederenregime aan een echtgenoot toebehorende vermogensbestanddelen en de gedurende het huwelijksvermogensregime door erfrecht of anderszins om niet verworven vermogensbestanddelen, de alleen voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, vorderingen uit immateriële schade en de het persoonlijk vermogen vervangende vermogensbestanddelen (artikel 220 TBW).
10. Iedere echtgenoot beheert (binnen de wettelijke grenzen) zijn beide deelvermogens, gebruikt die en beschikt daarover. Eén van de echtgenoten kan niet zonder toestemming van de ander beschikken over zijn aandeel in het vermogen dat in mede-eigendom staat, tenzij anders is overeengekomen (artikel 223 TBW).
11. Het huwelijksgoederenregime van verwervingsdeelneming eindigt op het tijdstip waarop de rechtszaak tot beëindiging van het huwelijk wegens echtscheiding aanvangt (artikel 225 TBW). De op het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime aanwezige verwervingen worden naar de waarde van het tijdstip van de vereffening in de verrekening betrokken (artikel 235 TBW).
12. Na het einde van het huwelijksgoederenregime (bij echtscheiding) vindt een financiële afrekening (de vereffening) plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. Iedere echtgenoot is rechthebbende op de helft van de aan de andere echtgenoot toebehorende nettowaarde (artikel 236 TBW). Vorderingen die de echtgenoten op elkaar hebben, worden verrekend. De nettowaarde is de waarde die overblijft nadat de totale waarde van de verwervingen van elk der echtgenoten met inbegrip van de waarden die zijn verkregen uit de toevoegingen en verrekeningen is verminderd met de op deze goederen rustende schulden ( artikel 231 TBW). Een negatieve nettowaarde wordt niet in beschouwing genomen.
Procesrechtelijk
13. De man heeft bij memorie van grieven zijn eis gewijzigd. Nu de vrouw hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt en naar het oordeel van het hof geen sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde, zal het hof rechtdoen op de gewijzigde eis.
14. Het hof stelt vast dat zowel de man als de vrouw vorderen dat hun vorderingen uit eerste aanleg alsnog worden toegewezen. Voor zover partijen ter zake geen grieven hebben opgeworpen en voor het hof derhalve niet duidelijk is wat de gronden zijn van voormelde vorderingen, zal het hof deze afwijzen.

Het geschil

15. In geschil is ter zake de vereffening van het huwelijksgoederenregime van partijen de aanspraak van ieder van partijen op de nettowaarde van de verwervingen van de andere echtgenoot. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken nu deze zich daartoe lenen.
[auto een]
16. Het hof begrijpt uit de standpunten van partijen dat beiden er vanuit gaan dat de [auto een] tijdens het huwelijk is aangeschaft en als verwerving moet worden aangemerkt, alsmede dat sprake is van mede-eigendom. Dit houdt in dat het aandeel van ieder van partijen in de auto wordt aangemerkt als de verwerving ter zake de [auto een] van die partij.
17. Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank de bewijslast dat de [auto een] eerst na de peildatum 23 juni 2011 het bezit van partijen heeft verlaten en, zo hij in dat bewijs slaagt, dat de vrouw hiervoor een bedrag van € 4.500,- heeft ontvangen, terecht bij de man heeft gelegd. Immers, de man beroept zich op de rechtsgevolgen van deze stelling. Hij wenst de volgens hem door de vrouw ontvangen koopsom in de vereffening te betrekken.
18. De kern van de grief van de man ter zake de [auto een] is dat de rechtbank het bewijs onjuist heeft gewaardeerd. Uit artikel 152 Rv volgt dat de vrije bewijsleer geldt en wel in die zin dat de waardering van bewijs is voorbehouden aan de feitenrechter. Het is de taak van de rechter om op een begrijpelijke wijze te komen tot een waardering van het bewijs.
19. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de man niet is geslaagd in zijn bewijs dat de [auto een] op de peildatum deel uitmaakte van de te verrekenen verwervingen. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. De man stelt in zijn conclusie na getuigenverhoor (productie 12) zelf dat de auto op 14 mei 2011, derhalve vóór de peildatum van 23 juni 2011, is verkocht. Dit betekent dat de [auto een] niet tot het te vereffenen vermogen behoort. Aan bepaling van de waarde van de auto komt het hof dus niet toe.
[auto twee]
20. Tussen partijen is in confesso dat na de [auto een] een [auto twee] is aangeschaft en dat deze per peildatum aanwezig was. De man gaat uit van mede-eigendom van deze auto, zodat deze tot de te vereffenen verwervingen behoort. De vrouw stelt dat de [auto twee] onder haar persoonlijk vermogen valt, nu de auto alleen door haar is betaald en partijen feitelijk al uit elkaar waren. In dat geval vindt volgens de vrouw geen verrekening van de waarde plaats.
21. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 222, tweede alinea, TBW dient de vrouw te bewijzen dat de [auto twee] haar persoonlijk toekomt. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw zulks niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Zij heeft niet gesteld dat de auto uitsluitend bestemd was voor persoonlijk gebruik. Gesteld noch gebleken is dat de [auto twee] is aangeschaft met gelden die behoren tot het persoonlijk vermogen van de vrouw (zaaksvervanging). Tevens heeft zij enkel een algemeen bewijsaanbod gedaan, waaraan het hof om die reden voorbijgaat. Op grond van het bewijsvermoeden van artikel 222, tweede alinea, TBW moet het er derhalve voor worden gehouden dat de [auto twee] tot het
mede-eigendom van partijen behoort, zodat hun aandelen in de mede-eigendom op grond van het derde lid van voormeld artikel verwervingen zijn die in de vereffening moeten worden betrokken.
22. Op grond van artikel 235 eerste alinea TBW geldt als hoofdregel dat de verwervingen die aanwezig zijn op het tijdstip van de ontbinding van het huwelijksgoederenregime naar de waarde op het tijdstip van de vereffening aan de berekening worden toegevoegd. Nu de vrouw ter comparitie een waarde heeft gemeld van € 500,- en de man deze waarde heeft bestreden, zal het hof in redelijkheid bepalen dat de [auto twee] in de vereffening dient te worden betrokken voor een netto waarde van € 1.000,-.
Horloge, laptop en overige computermaterialen en twee mobiele telefoons
23. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw het horloge van zijn vader, zijn laptop en overige computermaterialen en zijn twee mobiele telefoons in haar bezit heeft. Volgens de man heeft hij de voormalige echtelijke woning ingevolge een uitspraak van de rechtbank Rotterdam met ingang van 25 mei 2011 moeten verlaten en heeft hij bij zijn vertrek uit de woning niets meegenomen/kunnen meenemen.
24. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
25. Het hof is van oordeel dat de man in het geheel niet heeft aangetoond dat de vrouw voormelde goederen (nog) onder zich heeft. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw in haar memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel (randnummers 26 en 27) onweersproken heeft gesteld dat de man sinds december 2010 alleen in de woning verbleef, zodat hij tot aan de datum dat hij de woning diende te verlaten, ruimschoots de tijd heeft gehad voormelde goederen tot zich te nemen. De vordering van de man tot afgifte van voormelde goederen zal derhalve worden afgewezen.
Saldi bankrekeningen
Vervreemdingen?
26. Volgens de man heeft de vrouw in de periode direct voorafgaande aan de echtscheiding welbewust gelden opgenomen van de gezamenlijke rekening en weggesluisd naar eigen privérekeningen, dan wel in contanten opgenomen. Deze vervreemdingen van in ieder geval een bedrag van € 11.000,- tijdens het bestaan van het huwelijksgoederenregime met de bedoeling de aanspraak uit deelneming van de andere echtgenoot te verminderen, dienen op grond van artikel 229 TBW als vermogenswaarden aan de verwervingen te worden toegevoegd, aldus de man.
27. De vrouw stelt zich op het standpunt dat juist de man allerlei geldopnames deed zonder toestemming van of kennisgeving aan de vrouw. Volgens de vrouw heeft de man op 18 februari 2011 een bedrag van € 6.000,- in contanten van zijn privérekening met nummer [volgt nummer] opgenomen. Voorts heeft de man ook meermalen de gezamenlijke rekening van partijen leeggehaald tot aan de kredietlimiet van € 1.000,- negatief. De vrouw is hierdoor in de problemen gekomen omdat zij hierdoor de vaste lasten, waaronder de woonlasten niet meer kon betalen.
28. Zowel de man als de vrouw hebben gemotiveerd gesteld dat de wederpartij gelden van voormelde bankrekeningen heeft vervreemd en daarbij (impliciet) gesteld dat dat is gebeurd met de bedoeling de aanspraak uit deelneming van de andere partij te verminderen. Zowel de man als de vrouw hebben zich daartegenover op het standpunt gesteld dat de door hem/haar opgenomen gelden nodig waren voor het eigen levensonderhoud. Het hof acht zulks niet aannemelijk geworden, nu het gaat om zodanige bedragen dat partijen niet kunnen volstaan met een algemene verwijzing naar kosten van levensonderhoud zonder daaraan ook maar enige cijfermatige onderbouwing ten grondslag te leggen. Gelet hierop ziet het hof dan ook op de voet van artikel 229 TBW aanleiding te bepalen dat de opgenomen gelden aan de verwervingen moeten worden toegevoegd als volgt. De man dient ten eerste een bedrag van € 6.000,- aan de verwervingen toe te voegen, nu hij niet althans onvoldoende heeft betwist dat hij op 18 februari 2011 voormeld bedrag aan contanten heeft opgenomen. De vrouw heeft voorts een door de man niet weersproken overzicht overgelegd van overschrijvingen door de man van de gezamenlijke bankrekening naar zijn privérekening met nummer [volgt nummer] (productie 1 bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel). De man dient alle na 18 februari 2011 naar zijn rekening overgeboekte bedragen eveneens aan de verwervingen toe te voegen. In totaal dient de man derhalve een bedrag van € 6.000,- +
€ 4.500,- + € 83,- + € 200,- + € 11,65 = € 10.794,65 aan de verwervingen toe te voegen. De vrouw dient een bedrag van € 11.000,- aan de verwervingen toe te voegen, overeenkomstig het totaalbedrag dat zij onweersproken in contanten heeft opgenomen en dat blijkt uit de producties 7 en 8 bij de inleidende dagvaarding van de man. De door beide partijen ingestelde vorderingen ex artikel 843a Rv zullen worden afgewezen nu partijen daarbij geen belang meer hebben.
Vereffening saldi
29. Het hof begrijpt uit de stukken dat beide partijen ervan uitgaan dat de saldi van de door partijen in hun vorderingen gemelde bankrekeningen verwervingen zijn die in de vereffening dienen te worden betrokken. Voorts begrijpt het hof dat de te verrekenen netto verwerving door partijen wordt gesteld op het saldo van de desbetreffende bankrekening per peildatum 23 juni 2011.
30. Door partijen zijn in hoger beroep aan de orde gesteld:
 de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] ;
 de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] ;
 de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] ;
 de privérekening ten name van de man met nummer [volgt nummer]
 de privérekening ten name van de man met nummer [volgt nummer] .
31. Ten aanzien van de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] heeft de vrouw naar het oordeel van het hof niet aangetoond dat deze reeds vóór de peildatum is opgeheven. Ten aanzien van de overige rekeningen op naam van de vrouw geldt eveneens dat de saldi per peildatum onbekend zijn. Het hof zal de vrouw gelasten alsnog bankafschriften van de bovenvermelde rekeningen op haar naam in het geding te brengen, waaruit de saldi per 23 juni 2011 blijken. Bij gebreke daarvan zal het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht.
32. Ten aanzien van de privérekening ten name van de man met nummer [volgt nummer] is het hof van oordeel dat de man met productie 20 bij memorie van antwoord in incidenteel appel genoegzaam heeft aangetoond dat deze rekening eerst na de peildatum door de man is geopend en derhalve niet in de vereffening dient te worden betrokken.
Het hof stelt het saldo van de privérekening ten name van de man met nummer [volgt nummer] per peildatum op 577,50 + 81,17 + 102,33 = € 761,-, conform het overgelegde rekeningafschrift (productie 21 bij memorie van antwoord in incidenteel appel). Dit bedrag dient derhalve als (netto) verwerving in de vereffening te worden betrokken.
Voormalige echtelijke woning
Onderwaarde?
33. Anders dan waarvan in eerste aanleg is uitgegaan, is in hoger beroep gebleken dat de voormalige echtelijke woning tijdens het huwelijk van partijen is gekocht en geleverd en aan partijen gezamenlijk in eigendom toebehoorde, ieder voor de onverdeelde helft. Eveneens is gebleken dat de woning inmiddels is verkocht en geleverd aan derden, waarna enige overwaarde resteerde. Nu van onderwaarde geen sprake is, dient de vordering van de vrouw te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen ter zake de onderwaarde van de woning een bedrag ad € 6.699,-, wat daar verder ook van zij, te worden afgewezen. Het bestreden vonnis zal in zoverre - zij het op andere gronden - worden bekrachtigd.
Hypothecaire rente en lasten
34. De vrouw wenst een bedrag ad € 18.822,06 van de man te ontvangen, zijnde de helft van de met ingang van december 2010 volledig door haar gedragen hypothecaire rente en (gebruikers)lasten van de voormalige echtelijke woning.
35. De man voert verweer als volgt:
- de peildatum dient niet december 2010 maar 23 juni 2011 te zijn;
- man heeft al sinds mei 2011 geen gebruik meer gemaakt van de echtelijke woning;
- de vrouw heeft de woning na zijn vertrek verhuurd aan haar broer en heeft een huurvergoeding ontvangen waaruit zij mogelijk ook de hypotheekrente en dergelijke heeft kunnen voldoen;
- de vrouw onderbouwt haar vordering niet met onderliggende stukken;
- ook de man heeft diverse lasten met betrekking tot de woning betaald.
36. Het hof overweegt dat het huwelijksgoederenregime tussen partijen op 23 juni 2011 is geëindigd. Op grond van artikel 2 TBW is een ieder gehouden bij de uitoefening van zijn rechten en de nakoming van zijn verplichtingen naar de regels van behoorlijkheid te handelen. Naar het oordeel van het hof is de man op grond van dit redelijkheidscriterium gehouden met ingang van die datum tot aan de datum dat de woning aan derden is geleverd de helft van de hypothecaire lasten verband houdende met de voormalige echtelijke woning, waarvan hij de onverdeelde helft in eigendom heeft, alsmede de helft van de premie van de opstalverzekering te dragen. Nu de man de woning in mei 2011 heeft verlaten en daarvan geen gebruik meer heeft gemaakt, ziet het hof geen aanleiding hem te veroordelen mee te dragen in de diverse gebruikerslasten. De vordering van de vrouw zal in zoverre worden afgewezen. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw de woning verhuurde en met die inkomsten de hypothecaire lasten van de woning had kunnen bestrijden, nu hij deze stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet heeft onderbouwd. De vrouw heeft bij pleidooi onweersproken gesteld dat haar broer student was en alleen energie en water betaalde voor het laatste jaar.

Tussenarrest

37. Nu de vrouw bij akte nog stukken dient over te leggen, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 31 is vermeld, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.
38. Mitsdien wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bepaalt dat de zaak zal worden aangehouden tot de rol van 13 maart 2018 voor het nemen van een akte door de vrouw waarbij zij dient over te leggen bankafschriften waaruit het saldo per 23 juni 2011 blijkt van de volgende bankrekeningen:
 de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] ;
 de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] ;
 de privérekening ten name van de vrouw met nummer [volgt nummer] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.N. Stollenwerck, D. Wachter en A.R.J. Mulder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.