In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Polen in 1987, was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd. Hij was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor woninginbraak, gepleegd tussen 24 en 31 december 2013 in 's-Gravenhage. De verdachte had zich toegang verschaft tot een woning en verschillende goederen, waaronder een fiets, computers en een antiek zwaard, weggenomen.
De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het eerdere vonnis en een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het DNA van de verdachte op een sigarettenpeuk werd aangetroffen in de woning waar de inbraak had plaatsgevonden. De verdediging stelde dat het DNA niet bewijsbaar was voor de aanwezigheid van de verdachte, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden en het bewijs voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren.
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het eerdere vonnis vernietigd. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij het hof ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard onder de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.