ECLI:NL:GHDHA:2018:688

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
22-002801-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens woninginbraak met gevangenisstraf en bewijsvoering op basis van DNA-sporen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Polen in 1987, was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd. Hij was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor woninginbraak, gepleegd tussen 24 en 31 december 2013 in 's-Gravenhage. De verdachte had zich toegang verschaft tot een woning en verschillende goederen, waaronder een fiets, computers en een antiek zwaard, weggenomen.

De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het eerdere vonnis en een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het DNA van de verdachte op een sigarettenpeuk werd aangetroffen in de woning waar de inbraak had plaatsgevonden. De verdediging stelde dat het DNA niet bewijsbaar was voor de aanwezigheid van de verdachte, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden en het bewijs voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het eerdere vonnis vernietigd. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij het hof ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard onder de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002801-17
Parketnummer: 09-085362-17
Datum uitspraak: 12 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 20 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortejaar] 1987,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [x].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
29 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2013 tot en met 31 december 2013 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen
-een fiets en/of
-computers en/of onderdelen van computers en/of
-een antiek piratenzwaard en/of
-een antieke militaire sabel met schede en/of
-schaatsijzers en/of
-boeken en/of
-CD's en/of
-drie kratten bier en/of
-sierzwaarden,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 24 december 2013 tot en met 31 december 2013 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in
/uiteen woning aan de [adres] heeft weggenomen
-een fiets en
/of
-computers en
/ofonderdelen van computers en
/of
-een antiek piratenzwaard en
/of
-een antieke militaire sabel
met schede en/of
-schaatsijzers en/of
-boeken en/of
-CD's en/of
-drie kratten bier en/of
-sierzwaarden,
in elk geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan [aangever],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het enkele aantreffen van het DNA van de verdachte op een in de woning aangetroffen sigarettenpeuk, niet betekent dat de verdachte de persoon is geweest die de inbraak heeft gepleegd. De sigarettenpeuk kan immers door een ander dan de verdachte de woning zijn binnengekomen door te zijn meegesleept onder een schoen met een dik geribbeld profiel, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt en gaat daarbij op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Tussen 24 december en 31 december 2013 heeft er een inbraak plaatsgevonden in de woning aan de [adres] te Den Haag, waarbij blijkens de verklaring van aangever een groot aantal goederen uit de woonkamer zijn weggenomen.
Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 3 januari 2014 (p. 49-50) blijkt dat bij het sporenonderzoek in voormelde woning onder een bureau in de woonkamer een sigarettenpeuk is aangetroffen. Deze sigarettenpeuk is veiliggesteld en voorzien van SIN-nummer [nr.]. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 februari 2017 (p. 54-56) blijkt voorts dat DNA-onderzoek is verricht aan een referentiemonster van de verdachte. Het DNA referentiemonster is vergeleken met het DNA in het sporenmateriaal dat is aangetroffen op genoemde sigarettenpeuk en dat is voorzien van voormeld SIN-nummer. Geconcludeerd is dat het DNA in het sporenmateriaal met SIN-nummer [nr] afkomstig kan zijn van de verdachte, waarbij de berekende matchkans kleiner is dan één op één miljard. Aangever heeft de opsporingsambtenaar medegedeeld dat hij niet rookt en dat er nooit in zijn woning wordt gerookt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (p. 62) heeft de aangever in een later telefoongesprek tegenover een opsporingsambtenaar verklaard dat er in zijn woning niet wordt gerookt en dat hier geen uitzonderingen op zijn.
Gelet op de plaats van het aantreffen van de sigarettenpeuk – het is aangetroffen in de ruimte waaruit een groot aantal goederen zijn weggenomen en waar de dader dus moet zijn geweest – alsmede op de hiervoor voor het bewijs gebezigde verklaring van de aangever dat hij niet rookt er in zijn woning nooit/niet wordt gerookt en hierop geen uitzonderingen zijn, is het hof – met de verdediging en de advocaat-generaal - van oordeel dat de aangetroffen sigarettenpeuk een daderspoor betreft. Nu het DNA van de verdachte op de sigarettenpeuk is aangetroffen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die de ten laste gelegde woninginbraak heeft gepleegd. Het hof acht het door de advocaat, voor het eerst in hoger beroep door hem bij gelegenheid van zijn pleidooi en niet door de verdachte geschetste scenario, inhoudende dat een ander persoon de sigarettenpeuk onder zijn schoenzool mee naar binnen heeft gesleept, gelet op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een woninginbraak. De verdacht heeft er aldus blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer. Daarnaast heeft hij voor de betrokkene overlast veroorzaakt. Feiten als het onderhavige versterken bovendien de in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2018.
Het hof is - alles afwegende en mede gelet op het tijdsverloop sinds het begaan van het bewezenverklaarde feit en de datum van de huidige berechting in hoger beroep - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden
.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. E. van Die en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 februari 2018.
Mr. E. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.