ECLI:NL:GHDHA:2018:687

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
22-002162-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersdelict met hoge alcoholconcentratie en snelheidsovertreding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Zwitserland in 1989, werd beschuldigd van het besturen van een personenauto onder invloed van alcohol en het overschrijden van de maximumsnelheid. Bij onderzoek bleek het alcoholgehalte in zijn adem 750 microgram per liter te zijn, wat aanzienlijk hoger is dan de toegestane limiet. Daarnaast reed de verdachte met een snelheid van meer dan 200 km/uur op de Rijksweg A15, waar een maximumsnelheid van 100 km/uur gold.

In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 950,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden, evenals een geldboete van € 2.000,00 voor de snelheidsovertreding met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordelingen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de straffen aangepast. Het hof oordeelde dat de eerste rechter op juiste gronden had geoordeeld, maar dat de opgelegde straffen te zwaar waren.

Het hof heeft de geldboetes en ontzeggingen van de rijbevoegdheid opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook vastgesteld dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, maar dat dit geen rechtsgevolgen met zich meebracht. Uiteindelijk heeft het hof de veroordeling bevestigd, maar met een aangepaste strafmaat. De uitspraak benadrukt de ernst van het rijden onder invloed en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002162-16
Parketnummer: 96-015539-16
Datum uitspraak: 24 januari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 april 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Zwitserland) op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
10 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van
€ 950,00 subsidiair 19 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd bedoeld in artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00 subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 750 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Rotterdam als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A15, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 202 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard, dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 950,00, subsidiair 19 dagen vervangende hechtenis en dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd bedoeld in artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis en dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van zes maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden – doch met aanvulling als hierna vermeld - behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straffen en de motivering daarvan.
Ten aanzien van die onderdelen zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.
Aangezien de verdachte na de datum waarop de door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten gepleegd zijn opnieuw tot straf is veroordeeld, zal het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften aanvullen met artikel 24a en 62 van het Wetboek van Strafrecht
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft na het nuttigen van alcoholhoudende drank een personenauto bestuurd. Het alcoholgehalte van zijn adem bleek bij onderzoek maar liefst 750 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn. Door zo te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven onvoldoende oog te hebben voor de verkeersveiligheid, die door het rijden onder invloed in gevaar wordt gebracht.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij niet alleen onder invloed van alcohol in zijn auto is gestapt en aan het verkeer heeft deelgenomen, maar vervolgens ook is aangehouden omdat hij met een snelheid van meer dan 200 km/uur reed en daarmee met een aanzienlijk hogere snelheid dan was toegestaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het drinken van alcohol ertoe leidt dat iemand verminderd in staat is tot het besturen van een voertuig. Het daarmee samenhangende verhoogde risico op het in gevaar brengen van de verkeersveiligheid heeft de verdachte temeer verhoogd door zoveel te hard rijden. Juist door deze combinatie heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit (het rijden onder invloed). Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof stelt vast dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu de inzendtermijn voor de stukken in hoger beroep met ruim zeven maanden is overschreden.
Gelet echter op het feit dat de zaak op 25 augustus 2017 is binnengekomen bij het gerechtshof en op 10 januari 2018 is afgedaan, is het hof van oordeel dat sprake is van een zodanige voortvarende behandeling in hoger beroep dat de overschrijding van de inzendtermijn hierdoor is gecompenseerd en aan de voornoemde schending geen rechtsgevolgen hoeven te worden verbonden.
Het hof is - alles overwegende en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - van oordeel dat geheel onvoorwaardelijke geldboetes van na te melden hoogte alsmede twee onvoorwaardelijke ontzeggingen van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Hoewel de verdachte als bezwaar tegen het vonnis waarvan beroep heeft opgegeven dat hij de opgelegde straffen te zwaar acht, ziet het hof in hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, geen aanleiding deze straffen te matigen dan wel de ontzeggingen van de rijbevoegdheid deels voorwaardelijk op te leggen.
Bij de vaststelling van de geldboetes is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van straf en de strafmotivering en doet in zoverre opnieuw recht.
Doet de veroordeling mede steunen op artikel 24a, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:

Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 950,00 (negenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in
4 (vier) maandelijkse termijnen, en wel aldus
1 (één) termijn € 200,00 (tweehonderd euro)gevolgd door
3 (drie) termijnenvan elk
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:

Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
8 (acht) maandelijkse termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. E. van Die en mr. H.W. Samson-Geerlings, in bijzijn van de griffier mr. H. Hafti.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 januari 2018.
Mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.