ECLI:NL:GHDHA:2018:682

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
22-005662-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in het nachtelijk uitgaansleven met voorwaardelijke gevangenisstraf en geldboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van mishandeling van de eigenaresse van een druk bezocht café in Lisse. De mishandeling vond plaats op 20 september 2015, waarbij de verdachte de benadeelde partij in het gezicht heeft geslagen. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het primair ten laste gelegde had gepleegd, en sprak hem daarvan vrij.

Het hof achtte echter wel bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde had begaan, namelijk het opzettelijk mishandelen van de benadeelde partij. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke misdrijven. De uitspraak benadrukt de bescherming van de lichamelijke integriteit van slachtoffers in geweldsdelicten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005662-16
Parketnummer: 09-211524-15
Datum uitspraak: 8 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 25 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2015 te Lisse, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café [café] te Lisse en/of aan de openbare weg de Schoolstraat te Lisse, in elk geval aan een openbare weg, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij], en/of een goed, te weten een telefoon (iPhone 6), welk geweld bestond uit het opzettelijk (meermalen) slaan en/of stompen en/of schoppen/trappen en/of duwen van die [benadeelde partij] en/of het op de grond gooien van die telefoon;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 september 2015 te Lisse [benadeelde partij] heeft mishandeld door opzettelijk meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd/gezicht van die [benadeelde partij] te stompen of te slaan en/of meermalen, althans eenmaal tegen de benen / een been van die [benadeelde partij] te schoppen en/of tegen die [benadeelde partij] te duwen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde (in het bijzonder ten aanzien van het slaan en duwen van de aangeefster [benadeelde partij]) zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Primair is tenlastegelegd dat het feit met een ander of anderen en met verenigde krachten, is gepleegd. Er is sprake van één andere medeverdachte, na te noemen [medeverdachte].
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de medeverdachte [medeverdachte] geen significante bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde geweldshandelingen, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte
met een ander of anderen en met verenigde krachten geweldheeft gepleegd tegen [benadeelde partij].
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks20 september 2015 te Lisse [benadeelde partij] heeft mishandeld door opzettelijk
meermalen, althans eenmaaltegen het
hoofd/gezicht van die [benadeelde partij]
te stompen ofte slaan
en/of meermalen, althans eenmaal tegen de benen / een been van die [benadeelde partij] te schoppen en/of tegen die [benadeelde partij] te duwen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in het nachtelijk uitgaansleven schuldig gemaakt aan mishandeling door de eigenaresse van een op dat moment heel druk bezocht café in het gezicht te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van – onder meer soortgelijke - misdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voorts blijkt uit het strafblad van de verdachte dat aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit bij onherroepelijke uitspraak – te weten bij vonnis van 15 december 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage - wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij deze taakstraf ook daadwerkelijk heeft verricht, waardoor ingevolge artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, het opleggen van een (kale) taakstraf niet mogelijk is. Gelet hierop zal aan de verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke taakstraf, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, een onvoorwaardelijke geldboete worden opgelegd. Voorts zal aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, om de ernst van het feit te onderstrepen en voorts de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. J.M. van de Poll, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2018.