ECLI:NL:GHDHA:2018:678

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
22-003438-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van een strafzaak naar de rechtbank wegens nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, gedateerd 25 juli 2017. De verdachte, geboren in 1985, was op de datum van de eerste zitting uit anderen hoofde gedetineerd en had geen afstandsverklaring getekend om af te zien van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak. De raadsman van de verdachte verzocht het hof om het onderzoek in eerste aanleg nietig te verklaren en de zaak terug te wijzen naar de politierechter. De advocaat-generaal steunde dit verzoek en vorderde vernietiging van het vonnis.

Het hof oordeelde dat de eerste rechter ten onrechte verstek had verleend tegen de niet verschenen verdachte en dat het van groot belang was dat de verdachte de mogelijkheid had om zijn zaak in zijn tegenwoordigheid te laten behandelen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en wees de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, zodat deze opnieuw op de uitgebrachte inleidende dagvaarding kon worden berecht.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de aanwezigheid van de verdachte tijdens de rechtszitting en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting, waarbij mr. W.P.C.M. Bruinsma niet in staat was het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003438-17
Parketnummers: 96-064218-17 en 96-124326-15 (TUL)
Datum uitspraak: 7 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1985,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 februari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte – overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen - het hof verzocht het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 juli 2017 nietig te verklaren en de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank te Rotterdam. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte op 25 juli 2017 uit anderen hoofde gedetineerd zat en dat hij geen afstandsverklaring heeft getekend van het recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te kunnen zijn.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis zal worden vernietigd en dat de zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank Rotterdam.
Het hof beslist hieromtrent als volgt.
Op de dag van de terechtzitting in eerste aanleg van 25 juli 2017 zat de verdachte inderdaad uit anderen hoofde gedetineerd.
Op 5 april 2017 was de dagvaarding op het politiebureau in persoon aan de verdachte uitgereikt gelet op de zich in het dossier bevindende akte van uitreiking. Op de dag van de terechtzitting is de dagvaarding nogmaals aan de verdachte in persoon uitgereikt (doch na aanvang van de zitting) in het Detentiecentrum [x], gelet op de zich – thans eveneens -in het dossier bevindende akte van uitreiking.
Op deze uitreiking staat vermeld dat de verdachte geen afstand doet van de mogelijkheid om op de terechtzitting te verschijnen.
Hieruit volgt dat de eerste rechter ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte en is aangevangen met het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 juli 2017.
In aanmerking genomen het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in eerste aanleg in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit brengt mee dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd. Tevens dient de zaak te worden teruggewezen naar de rechtbank Rotterdam, teneinde de zaak op de uitgebrachte inleidende dagvaarding opnieuw te berechten en af te doen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terugnaar de rechtbank Rotterdam, teneinde de zaak op de uitgebrachte inleidende dagvaarding opnieuw te berechten en af te doen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.J. van den Honert,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. T.B. Trotman, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 februari 2018.
Mr. W.P.C.M. Bruinsma is buiten staat dit arrest te ondertekenen.