ECLI:NL:GHDHA:2018:674

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
22-000651-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging van conductrice

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1981, was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd. Hij was eerder veroordeeld voor andere strafbare feiten. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging van een conductrice op 31 oktober 2016 te Rotterdam, waarbij hij dreigende woorden had geuit. In eerste aanleg was hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, waarvan 12 dagen voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 2 dagen zou worden veroordeeld, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de tenlastelegging als voldoende duidelijk beoordeeld, ondanks een kleine onduidelijkheid over de pleegplaats. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreigende woorden heeft geuit en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 250,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000651-17
Parketnummers: 10-224020-16, 09-818449-15 (tul) en
09-074095-15 (tul)
Datum uitspraak: 28 maart 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1981,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [x].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
14 maart 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 oktober 2016 te Rotterdam [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toegevoegd :"Jij bent een blond kankerwijf, ik maak je dood, ik zoek je op, je hebt mazzel dat ik zo rustig ben, anders zou ik je helemaal volspugen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor
de duur van 14 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 12 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is in eerste aanleg een inhoudelijke beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, en is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder aan de verdachte opgelegde straffen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks31 oktober 2016
te Rotterdam,althansin Nederland,[benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toegevoegd :"Jij bent een blond kankerwijf, ik maak je dood, ik zoek je op
, je hebt mazzel dat ik zo rustig ben, anders zou ik je helemaal volspugen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof kan genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde bewoordingen in de richting van aangeefster heeft geuit. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan evenwel niet blijken dat hetgeen de verdachte wordt verweten heeft plaatsgevonden in Rotterdam, zoals is ten laste gelegd. Het hof kan wel vaststellen dat het feit tijdens een treintraject naar station Rotterdam Centraal heeft plaatsgevonden en dat de verdachte direct na het voorval in Rotterdam is aangehouden.
Een tenlastelegging behoort de verdachte te informeren voor welk feit hij terecht moet staan.
In casu heeft de tenlastelegging naar het oordeel van het hof aan die functie genoegzaam voldaan, gelet op de verklaring van de verdachte over het hem verweten voorval en gelet voorts op hetgeen zijn raadsman ter terechtzitting van het hof te zijner verdediging naar voren heeft gebracht. Hierbij is van belang dat noch bij de verdachte noch bij de raadsman van enige onduidelijkheid of verwarring over welk voorval of welk strafbaar feit het zou gaan, is gebleken. Ook is hierover door geen van hen iets naar voren gebracht.
Het hof gaat ervan uit dat de steller van de tenlastelegging per abuis heeft verzuimd achter de pleegplaats Rotterdam op te nemen, ”althans in Nederland” en acht zich gelet op het voorgaande vrij de tenlastelegging aldus verbeterd te lezen.
De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedreiging van een conductrice. Door aldus te handelen heeft hij de conductrice angst aangejaagd en haar belemmerd in het uitvoeren van haar werk, hetgeen onacceptabel is.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende en mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de verdachte na het onderhavige feit ter zake van een ander strafbaar feit is veroordeeld tot een ISD-maatregel - van oordeel dat volstaan kan worden met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 2 dagen, welke tijd de verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, immers het dossier is niet binnen 8 maanden na de datum van het instellen van hoger beroep bij de griffie van het hof binnengekomen. Gelet echter op de omvang van de op te leggen straf, zal het hof aan dit verzuim geen gevolgen verbinden.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is evenwel van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 oktober 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. R.C. Langeler en mr. R. Noordam,
in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2018.
Mr. R. Noordam is buiten staat dit arrest te ondertekenen.