ECLI:NL:GHDHA:2018:664

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
22-005605-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van diefstal en opzetheling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 december 2016. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor schuldheling en kreeg een taakstraf opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar met een andere kwalificatie voor het subsidiair ten laste gelegde feit. De verdachte was beschuldigd van het wegnemen van een auto, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto van diefstal afkomstig was. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de feiten had begaan. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en mr. W.P.C.M. Bruinsma was niet in staat het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005605-16
Parketnummer: 09-220489-16
Datum uitspraak: 21 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1997,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 februari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de kwalificatie ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde feit. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het subsidiair ten laste gelegde zal worden gekwalificeerd als opzetheling.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde (schuldheling) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk/type: Volkswagen/Polo, kenteken: [kenmerk]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2016 te Zoetermeer, een goed te weten een (personen)auto (merk/type: Volkswagen/Polo, kenteken: [kenmerk]) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd – overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen – dat de verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De verdediging is van mening dat – anders dan in eerste aanleg geoordeeld - ook het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden aangezien de verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het voertuig van diefstal afkomstig was.
Het hof overweegt hier omtrent als volgt.
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is het hof van oordeel dat met onvoldoende zekerheid vast is komen te staan dat de verdachte op het moment dat hij de auto onder zich kreeg, wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto van diefstal afkomstig was. Het hof zal de verdachte derhalve ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.J. van den Honert,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. T.B. Trotman, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 februari 2018.
Mr. W.P.C.M. Bruinsma is buiten staat dit arrest te ondertekenen.