ECLI:NL:GHDHA:2018:663
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Beëindiging gezamenlijk gezag en verzoek tot contactregeling in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht om het gezamenlijk gezag te herstellen en een contactregeling vast te stellen. De moeder, die het gezag over de kinderen had, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De vader stelde dat de communicatie met de moeder verbeterd moest worden en dat hij zijn verantwoordelijkheden als ouder wilde nemen. Hij vreesde dat de moeder met de kinderen zou verhuizen naar een onbekende locatie en dat zij klem of verloren zouden raken tussen de ouders.
De moeder daarentegen betoogde dat er sprake was van een ernstig verstoorde verstandhouding en dat de vader een negatieve invloed op de kinderen had. Ze verwees naar eerdere mishandeling en de angst die zij en de kinderen voor de vader hadden. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de communicatie tussen de ouders zodanig was dat gezamenlijk gezag mogelijk was. De bestaande problemen waren te ernstig en het hof concludeerde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. Het hof bekrachtigde daarom de beslissing van de rechtbank om het gezamenlijk gezag te beëindigen en verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om een contactregeling vast te stellen, aangezien dit verzoek voor het eerst in hoger beroep werd gedaan en de moeder bezwaar maakte.