ECLI:NL:GHDHA:2018:663

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
200.210.046/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en verzoek tot contactregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht om het gezamenlijk gezag te herstellen en een contactregeling vast te stellen. De moeder, die het gezag over de kinderen had, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De vader stelde dat de communicatie met de moeder verbeterd moest worden en dat hij zijn verantwoordelijkheden als ouder wilde nemen. Hij vreesde dat de moeder met de kinderen zou verhuizen naar een onbekende locatie en dat zij klem of verloren zouden raken tussen de ouders.

De moeder daarentegen betoogde dat er sprake was van een ernstig verstoorde verstandhouding en dat de vader een negatieve invloed op de kinderen had. Ze verwees naar eerdere mishandeling en de angst die zij en de kinderen voor de vader hadden. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de communicatie tussen de ouders zodanig was dat gezamenlijk gezag mogelijk was. De bestaande problemen waren te ernstig en het hof concludeerde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. Het hof bekrachtigde daarom de beslissing van de rechtbank om het gezamenlijk gezag te beëindigen en verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om een contactregeling vast te stellen, aangezien dit verzoek voor het eerst in hoger beroep werd gedaan en de moeder bezwaar maakte.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.210.046/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-7756
zaaknummer rechtbank : C/10/510409
beschikking van de meervoudige kamer van 14 februari 2018
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat aanvankelijk mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam, die zich op 9 mei 2017 als zodanig heeft onttrokken,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.C.A. van Wessel te Barendrecht.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 21 februari 2017 in beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 7 juni 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- op 5 april 2017 een journaalbericht van de zijde van de vader van 3 april 2017, met bijlagen;
- op 16 mei 2017 een brief van [de gecertificeerde instelling] van 15 mei 2017;
- op 13 juni 2017 een journaalbericht van de zijde van de moeder van 12 juni 2017, met bijlage;
- op 29 december 2017 een journaalbericht van de zijde van de moeder van diezelfde datum, met bijlage.
2.4
Op 13 november 2017 heeft [de gecertificeerde instelling] het hof bericht dat de ondertoezichtstelling over de hierna genoemde minderjarigen op 1 november 2017 is afgerond. De gecertificeerde instelling heeft het hof daarbij de afsluitrapportage van de ondertoezichtstelling van 5 juli 2017 toegestuurd.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 10 januari 2017 plaatsgevonden. Hierbij is alleen de advocaat van de moeder verschenen. De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] in de registers van de burgerlijke stand;
- partijen zijn de ouders van:
[minderjarige 1] , geboren [in] 2011 in [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2] , geboren [in] 2014 in [geboorteplaats] ;
- het ouderlijk gezag over de minderjarigen werd tot de datum van de bestreden beschikking door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarigen beëindigd en bepaald dat het gezag over de minderjarigen voortaan aan de moeder toekomt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
In geschil is de beëindiging van het gezag van de vader.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te beslissen dat hij alsnog met het gezag over de minderjarigen belast zal zijn. Daarnaast verzoekt de vader te beslissen dat hij contact met de minderjarigen zal hebben volgens een door het hof in goede justitie vast te stellen regeling.
4.4
De moeder verzoekt (naar het hof begrijpt) de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens de vader heeft de rechtbank onterecht zijn gezag over de minderjarigen beëindigd. Hij erkent dat de communicatie met de moeder niet goed verloopt. Het verbeteren van deze communicatie heeft voor hem dan ook prioriteit, zodat het welzijn van de minderjarigen kan worden verbeterd. Hij wil graag zijn verantwoordelijkheid als ouder nemen en zorgdragen voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van de kinderen. Hij acht het in het belang van de minderjarigen dat zij een band met hem kunnen opbouwen. De vader vreest dat de moeder, omdat hij geen gezag meer heeft, met de minderjarigen zal verhuizen naar een voor hem onbekende locatie. Daarnaast begrijpt de vader niet waarom de rechtbank heeft beslist dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem en verloren raken tussen hun ouders, waarbij niet te verwachten valt dat dit binnen afzienbare tijd anders is. Er staan volgens de vader meerdere hulptrajecten open waaraan hij deel kan nemen, om zo de geuite zorgen te doen afnemen. Hij heeft voorgesteld dat partijen zich wenden tot [stichting voor jeugdhulp] om hun onderlinge verstandhouding te kunnen verbeteren. Op die manier kan het gezamenlijk overleg tussen de ouders verbeteren, zodat zij samen beslissingen kunnen nemen over de opvoeding van de kinderen.
5.2
Volgens de moeder is sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding en een wederzijds wantrouwen. Partijen zijn volgens haar niet in staat om met elkaar te communiceren over belangrijke zaken die de minderjarigen aangaan. Hij heeft een negatieve invloed op de minderjarigen. Volgens de moeder stelt de vader wel dat de communicatie prioriteit heeft, maar handelt hij hier niet naar. De moeder en de minderjarigen zijn tijdens het huwelijk blootgesteld aan lichamelijke en geestelijke mishandeling. Dit heeft nog altijd grote impact en de minderjarigen en de moeder hebben hier nog steeds last van. De moeder is bang voor de vader. De situatie tussen de ouders is niet verbeterd. De vader laat zich nog steeds negatief over de moeder uit op Facebook, ook naar de mensen die dicht bij haar staan. Contact over de opvoeding is niet alleen onwenselijk, maar volgens de moeder ook onmogelijk. Het is niet voor niets dat de gecertificeerde instelling alleen tot begeleide omgang heeft geadviseerd, waarbij de vader ook nog een behandeling tot agressiemanagement dient te ondergaan. Zolang de vader niet accepteert dat hij hulp nodig heeft, zal hij volgens de moeder niet geschikt zijn om als ouder voor zijn minderjarigen te kunnen optreden. Voor een goed contact met zijn kinderen is daarnaast volgens de moeder geen gezag nodig. Volgens de moeder gaat het nu goed met de kinderen omdat er nu meer rust is. De advocaat van de moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat de moeder met de minderjarigen naar een geheim adres is verhuisd. De minderjarigen gaan naar een nieuwe school, waar ze het naar hun zin hebben. [minderjarige 1] volgt therapie. Ten aanzien van het verzoek van de vader om een contactregeling vast te stellen, geeft de moeder aan dat dit verzoek in hoger beroep is toegevoegd aan een procedure waar het alleen om het ouderlijk gezag gaat. De moeder maakt tegen dit verzoek bezwaar.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Het ouderlijk gezag omvat het recht en de plicht van de ouder om het minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Hieronder wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In beginsel behoort het gezamenlijk gezag van de ouders na een scheiding door te lopen. Op dit uitgangspunt kan een uitzondering worden gemaakt in situaties waarin het noodzakelijk is dat slechts één van de ouders het ouderlijk gezag uitoefent. Voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag is het namelijk vereist dat de ouders samen in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind samen kunnen nemen, althans dat zij in staat zijn om vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. In artikel 1:251a, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de rechter kan bepalen dat het gezag aan één van de ouders toekomt als er, bij het uitoefenen van het gezamenlijk gezag, sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders (het ‘klem en verloren’-criterium) èn dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of van een situatie waarin de wijziging van het gezag om een andere reden in het belang van het kind is.
5.4
Het hof is van oordeel dat de vader op basis van de overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de communicatie op dusdanig niveau is dat de ouders samen beslissingen over de minderjarigen kunnen nemen en het uitoefenen van gezamenlijk gezag tot de mogelijkheden behoort. De vader is niet bij de mondelinge behandeling verschenen en wordt niet langer vertegenwoordigd door een advocaat, waardoor hij zijn stellingen ook niet nader heeft kunnen motiveren. Het hof overweegt verder dat de bestaande communicatieproblemen, zoals deze uit de stukken blijken, dusdanig ernstig zijn dat inderdaad sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders als zij gezamenlijk het gezag zouden uitoefenen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de minderjarigen zijn opgegroeid in een spanningsvolle, onrustige en onveilige situatie. Zelfs na de tussenkomst van de gecertificeerde instelling is de onderlinge verstandhouding tussen de ouders niet verbeterd. Het valt naar het oordeel van het hof ook niet te verwachten dat hier binnen afzienbare tijd verandering in komt, te meer nu de vader tijdens de ondertoezichtstelling aan de gecertificeerde instelling te kennen heeft gegeven geen contact met de gecertificeerde instelling en geen betrokkenheid te willen. Ook is niet gebleken dat de vader zich op enig andere wijze – in het belang van de minderjarigen – heeft ingezet om de communicatie met de moeder te verbeteren. De vader heeft, bijvoorbeeld, de door de gecertificeerde instelling geadviseerde agressieregulatietraining bij [naam instantie geestelijke gezondheidszorg] niet gevolgd en er vindt nog steeds (verbale) agressie door de vader naar de moeder plaats. Gelet hierop, verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat oordeel berust. Naar het oordeel van het hof zijn door de vader in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof zal de beslissing met betrekking tot het gezag dan ook bekrachtigen.
5.5
Ten aanzien van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een contactregeling, overweegt het hof dat dit een zelfstandig verzoek betreft dat de vader voor het eerst in hoger beroep doet. Bovendien maakt de moeder bezwaar. Het hof verklaart de vader daarom niet-ontvankelijk ten aanzien van dit verzoek.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk ten aanzien van zijn verzoek om een contactregeling vast te stellen;
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, J.M. van Baardewijk en F. Ibili, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier en is op 14 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.