In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete zijn opgelegd. De naheffingsaanslag van € 361 en de verzuimboete van € 361 zijn opgelegd op 15 februari 2017, naar aanleiding van het gebruik van een auto met een buitenlands kenteken. De Inspecteur handhaafde deze aanslagen na een gezamenlijke uitspraak op bezwaar. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en droeg de Inspecteur op het griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2018 werd het proces-verbaal opgemaakt. De feiten tonen aan dat belanghebbende op 15 oktober 2016 als bestuurder van de auto werd aangetroffen, terwijl deze auto op naam stond van zijn buurman. De Rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat hij de auto niet ter beschikking had gehad in de relevante periode. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden en dat de naheffingsaanslag en boete terecht waren opgelegd. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de boete van 100% passend was, gezien de omstandigheden.