ECLI:NL:GHDHA:2018:639

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.190.250
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbetaalde facturen en onrechtmatige daad van oprichter door notariskantoren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, waarin [geïntimeerden] vorderingen had ingesteld wegens onbetaalde facturen. De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] had in de periode van september tot november 2014 opdrachten gegeven aan [de maatschap] en [Notarissen B.V.] voor het oprichten van vennootschappen. De werkzaamheden werden gedeclareerd aan de opgerichte vennootschappen, maar deze vennootschappen hebben de facturen niet betaald. [geïntimeerden] heeft [appellant] en de vennootschappen aangesproken voor de openstaande facturen, maar [appellant] heeft betwist dat er een rechtsverhouding bestond tussen hem en [geïntimeerden] in privé. Het hof oordeelt dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door werkzaamheden te laten verrichten op kosten van vennootschappen waarvan hij wist dat ze niet zouden betalen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.190.250/02
Zaaknummer rechtbank : 4166164
Rolnummer rechtbank : 15-4441
Zaaknummer Gerechtshof ’s-Hertogenbosch: 200.181.819/01

arrest van 10 april 2018

in de zaak van

[naam] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.P. de Man te Rosmalen,
tegen
1.[de maatschap] ,
gevestigd te [plaats] ,
2. [Notarissen B.V.],
voorheen: [X] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] en apart [de maatschap] respectievelijk [Notarissen B.V.] , advocaat: mr. D.P.M.G. van den Boom te Tilburg.

Het geding

1. Voor het verloop van het geding tot aan 17 mei 2016 verwijst het hof naar het arrest van die datum. Bij dat arrest is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 20 september 2016. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven (met productie) één grief tegen het bestreden vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch, (hierna: de kantonrechter) van 13 augustus 2015 aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerden] de grief bestreden. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Zoals [geïntimeerden] heeft aangevoerd en [appellant] niet heeft weersproken, gaat het in deze zaak om het volgende.
a. In de periode van midden september 2014 tot en met midden november 2014 heeft [appellant] aan [de maatschap] opdracht gegeven tot het oprichten van een drietal vennootschappen: Gemp Holding B.V., Bosty B.V. en Gasty B.V. [de maatschap] heeft de opdracht uitgevoerd en haar werkzaamheden gedeclareerd aan de opgerichte vennootschappen.
In dezelfde periode heeft [appellant] aan [Notarissen B.V.] opdracht gegeven tot oprichting van een drietal vennootschappen, waaronder Pingli Holding B.V., alsmede een Stichting Aandelen Beheer Pingli. Tussen [appellant] en [Notarissen B.V.] is afgesproken dat [Notarissen B.V.] al haar werkzaamheden zou declareren aan de door haar op te richten vennootschap Pingli Holding B.V., hetgeen [Notarissen B.V.] ook heeft gedaan.
[appellant] is (indirect) bestuurder van de onder a) en b) genoemde vennootschappen (hierna aan te duiden als: de vennootschappen).
[geïntimeerden] heeft ondanks herhaalde aanmaning geen betaling verkregen van de door haar verzonden facturen voor de door haar verrichte werkzaamheden.
3. [geïntimeerden] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter de vennootschappen en [appellant] , hoofdelijk, zal veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [geïntimeerden] te betalen de openstaande facturen (van, respectievelijk, € 967,40, € 649,77, € 649,77 en € 3.233,73) met rente en buitengerechtelijke incassokosten (van 15% over de hoofdsom plus rente) alsmede de proceskosten en de nakosten.
Aan de vordering op [appellant] heeft [geïntimeerden] - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerden] door haar willens en wetens werkzaamheden te laten verrichten op kosten van de vennootschappen, terwijl er bij [appellant] geen enkele intentie is geweest om de overeengekomen vergoedingen te laten betalen door de vennootschappen.
4. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen, met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen tot het tarief in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft (kort gezegd) overwogen dat de vennootschappen en [appellant] de vordering niet weersproken hebben, zodat deze zal worden toegewezen.
5. Met zijn grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van een rechtsverhouding tussen [geïntimeerden] en hem in privé. Tevens voert [appellant] aan dat de kantonrechter hem ten onrechte niet heeft toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen. Tenslotte beroept [appellant] zich op een tussen partijen tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst, waarin is overeengekomen dat [appellant] aan [de maatschap] c.s een bedrag van € 3.500,- zou betalen.
6. Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] heeft gesteld dat [appellant] willens en wetens werkzaamheden door [geïntimeerden] heeft laten verrichten op kosten van de door haar op te richten vennootschappen, terwijl er bij [appellant] geen enkele intentie is geweest om de vergoedingen voor die werkzaamheden na oprichting te laten betalen door de vennootschappen. [appellant] heeft deze stelling niet betwist, zodat het hof uitgaat van de juistheid ervan. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerden] gehandeld door werkzaamheden aan [geïntimeerden] op te dragen op kosten van de (toen nog op te richten) vennootschappen in de wetenschap dat de vennootschappen de kosten niet zouden voldoen. Met zijn grief voert [appellant] aan dat er geen rechtsverhouding bestaat tussen [geïntimeerden] en hem privé, omdat de rechtsverhouding tussen [geïntimeerden] en de vennootschappen bestaat. Wat er van dat laatste ook zij, dit maakt het oordeel dat de aan [appellant] verweten handelingen een onrechtmatige daad van [appellant] jegens [geïntimeerden] opleveren niet anders. De grief faalt reeds daarom.
7. De stelling van [appellant] dat de kantonrechter hem ten onrechte niet heeft toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen verwerpt het hof. [appellant] heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd, laat staan een bewijsaanbod gedaan, zodat de kantonrechter hem niet hoefde toe te laten tot bewijs. Voor zover [appellant] in hoger beroep een bewijsaanbod heeft gedaan met betrekking tot het gestelde in zijn grief, is dit bewijsaanbod gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet ter zake dienend en wordt hieraan voorbijgegaan.
8. [appellant] beroept zich tenslotte op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, die als productie bij memorie van grieven is overgelegd. [geïntimeerden] heeft hiertegen aangevoerd dat ingevolge het bepaalde in artikel 5 van die overeenkomst de vaststellingsovereenkomst terstond vervalt bij niet stipte nakoming van de betalingsverplichting door de schuldenaren en dat de eerste betalingstermijn op 25 oktober 2016 al niet is voldaan, zodat die overeenkomst per laatstgenoemde datum is vervallen. [appellant] erkent in zijn memorie van grieven dat de vaststellingsovereenkomst nog niet is uitgevoerd. Dit betekent dat de vaststellingsovereenkomst is vervallen, zodat een beroep hierop wordt verworpen.
9. Het bovenstaande betekent dat de grief faalt en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch van 13 augustus 2015;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 711,- aan griffierecht en € 1.264,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de nakosten van € 131,- en nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. de Heer, G. Dulek-Schermers en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.