Beoordeling van het hoger beroep
2. Zoals [geïntimeerden] heeft aangevoerd en [appellant] niet heeft weersproken, gaat het in deze zaak om het volgende.
a. In de periode van midden september 2014 tot en met midden november 2014 heeft [appellant] aan [de maatschap] opdracht gegeven tot het oprichten van een drietal vennootschappen: Gemp Holding B.V., Bosty B.V. en Gasty B.V. [de maatschap] heeft de opdracht uitgevoerd en haar werkzaamheden gedeclareerd aan de opgerichte vennootschappen.
In dezelfde periode heeft [appellant] aan [Notarissen B.V.] opdracht gegeven tot oprichting van een drietal vennootschappen, waaronder Pingli Holding B.V., alsmede een Stichting Aandelen Beheer Pingli. Tussen [appellant] en [Notarissen B.V.] is afgesproken dat [Notarissen B.V.] al haar werkzaamheden zou declareren aan de door haar op te richten vennootschap Pingli Holding B.V., hetgeen [Notarissen B.V.] ook heeft gedaan.
[appellant] is (indirect) bestuurder van de onder a) en b) genoemde vennootschappen (hierna aan te duiden als: de vennootschappen).
[geïntimeerden] heeft ondanks herhaalde aanmaning geen betaling verkregen van de door haar verzonden facturen voor de door haar verrichte werkzaamheden.
3. [geïntimeerden] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter de vennootschappen en [appellant] , hoofdelijk, zal veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [geïntimeerden] te betalen de openstaande facturen (van, respectievelijk, € 967,40, € 649,77, € 649,77 en € 3.233,73) met rente en buitengerechtelijke incassokosten (van 15% over de hoofdsom plus rente) alsmede de proceskosten en de nakosten.
Aan de vordering op [appellant] heeft [geïntimeerden] - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerden] door haar willens en wetens werkzaamheden te laten verrichten op kosten van de vennootschappen, terwijl er bij [appellant] geen enkele intentie is geweest om de overeengekomen vergoedingen te laten betalen door de vennootschappen.
4. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen, met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen tot het tarief in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft (kort gezegd) overwogen dat de vennootschappen en [appellant] de vordering niet weersproken hebben, zodat deze zal worden toegewezen.
5. Met zijn grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van een rechtsverhouding tussen [geïntimeerden] en hem in privé. Tevens voert [appellant] aan dat de kantonrechter hem ten onrechte niet heeft toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen. Tenslotte beroept [appellant] zich op een tussen partijen tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst, waarin is overeengekomen dat [appellant] aan [de maatschap] c.s een bedrag van € 3.500,- zou betalen.
6. Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] heeft gesteld dat [appellant] willens en wetens werkzaamheden door [geïntimeerden] heeft laten verrichten op kosten van de door haar op te richten vennootschappen, terwijl er bij [appellant] geen enkele intentie is geweest om de vergoedingen voor die werkzaamheden na oprichting te laten betalen door de vennootschappen. [appellant] heeft deze stelling niet betwist, zodat het hof uitgaat van de juistheid ervan. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerden] gehandeld door werkzaamheden aan [geïntimeerden] op te dragen op kosten van de (toen nog op te richten) vennootschappen in de wetenschap dat de vennootschappen de kosten niet zouden voldoen. Met zijn grief voert [appellant] aan dat er geen rechtsverhouding bestaat tussen [geïntimeerden] en hem privé, omdat de rechtsverhouding tussen [geïntimeerden] en de vennootschappen bestaat. Wat er van dat laatste ook zij, dit maakt het oordeel dat de aan [appellant] verweten handelingen een onrechtmatige daad van [appellant] jegens [geïntimeerden] opleveren niet anders. De grief faalt reeds daarom.
7. De stelling van [appellant] dat de kantonrechter hem ten onrechte niet heeft toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen verwerpt het hof. [appellant] heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd, laat staan een bewijsaanbod gedaan, zodat de kantonrechter hem niet hoefde toe te laten tot bewijs. Voor zover [appellant] in hoger beroep een bewijsaanbod heeft gedaan met betrekking tot het gestelde in zijn grief, is dit bewijsaanbod gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet ter zake dienend en wordt hieraan voorbijgegaan.
8. [appellant] beroept zich tenslotte op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, die als productie bij memorie van grieven is overgelegd. [geïntimeerden] heeft hiertegen aangevoerd dat ingevolge het bepaalde in artikel 5 van die overeenkomst de vaststellingsovereenkomst terstond vervalt bij niet stipte nakoming van de betalingsverplichting door de schuldenaren en dat de eerste betalingstermijn op 25 oktober 2016 al niet is voldaan, zodat die overeenkomst per laatstgenoemde datum is vervallen. [appellant] erkent in zijn memorie van grieven dat de vaststellingsovereenkomst nog niet is uitgevoerd. Dit betekent dat de vaststellingsovereenkomst is vervallen, zodat een beroep hierop wordt verworpen.
9. Het bovenstaande betekent dat de grief faalt en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding.