ECLI:NL:GHDHA:2018:623

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
22-002210-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van bedreiging met een schaar en stropdas

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, wegens bedreiging van de aangever met een schaar en het vasthouden van diens stropdas. De verdachte heeft in hoger beroep tegen dit vonnis geappelleerd.

Het hof heeft het dossier bestudeerd en de verklaringen van de betrokken partijen gehoord. De tenlastelegging omvatte onder andere het tonen van een schaar aan de aangever en het dreigen met woorden als "Jouw begrafenis komt snel". De verdachte ontkende echter dat hij de aangever met een schaar of een ander voorwerp had bedreigd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de bedreiging te kunnen vaststellen, mede gezien de matige beheersing van de Nederlandse taal door de verdachte.

Het hof concludeerde dat het vasthouden en/of trekken aan de stropdas op zich geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven of zware mishandeling oplevert volgens artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002210-17
Parketnummer: 10-136103-16
Datum uitspraak: 22 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortejaar] 1970,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 8 februari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2016 te Rotterdam, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend - een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp getoond en/of voorgehouden aan die [aangever], en/of - (daarbij) de stropdas van die [aangever] heeft vastgehouden en/of aan deze stropdas getrokken, en/of - (daarbij) die [aangever] de woorden toegevoegd: ''Jouw begrafenis komt snel'', en/of ''Ik zie je op je begrafenis'', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Tenlastegelegd is bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht althans met zware mishandeling van de aangever [aangever] (hierna: [aangever]). De feitelijke handelingen die in de tenlastelegging zijn genoemd zijn:
-het tonen/voorhouden van een schaar/puntig voorwerp aan [aangever];
-het vasthouden en/of trekken aan de stropdas van [aangever];
-het (daarbij) toevoegen van de woorden : Jouw begrafenis komt snel” en/of “Ik zie je op je begrafenis”.
Aanleiding voor het conflict tussen de verdachte en de groep waarvan [aangever] deel uit maakte, was verschil van mening over de prijs van een taxirit. Toen de groep de taxi wilde verlaten zonder de prijs te betalen die de taximeter aangaf, heeft de verdachte op enig moment [betrokkene] vastgepakt bij diens stropdas. Tevens heeft hij toen de politie gebeld. [aangever] heeft verklaard dat hij zag dat de chauffeur een zilverkleurig voorwerp in zijn hand hield, maar dat hij daar niet mee dreigde. Vervolgens werd [aangever] zelf door de taxichauffeur bij zijn stropdas gepakt.
Nu de verdachte heeft ontkend dat hij [aangever] met een schaar of een ander voorwerp heeft bedreigd, bevat het dossier naar het oordeel van het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van bedreiging met een schaar jegens [aangever].
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is onvoldoende overtuigend bewijs naar voren gekomen dat de verdachte de in de tenlastelegging opgenomen bedreigende bewoordingen heeft geuit. Daarbij is mede van belang de ter terechtzitting naar voren gekomen matige beheersing van de Nederlandse taal van de verdachte.
Het ten laste gelegde en bewezen vasthouden en/of trekken aan een stropdas levert op zich geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven of bedreiging met zware mishandeling op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit brengt mee dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. G. Knobbout en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2018.