ECLI:NL:GHDHA:2018:619

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
22-003234-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal van portemonnees van bejaarde vrouwen in supermarkt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Marokko in 1960, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd. De tenlastelegging omvatte diefstal van twee portemonnees, waarbij één van de slachtoffers een bejaarde vrouw was die zich met een rollator verplaatste. De verdachte heeft de vrouwen bestolen terwijl zij boodschappen deden in een supermarkt. Het hof oordeelde dat de wijziging van de pleegdatum in de bewezenverklaring de verdachte niet heeft geschaad in zijn verdediging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van €171,60, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003234-17
Parketnummer: 09-818322-17 en 09-808917-13 (tul)
Datum uitspraak: 28 maart 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 juli 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1960,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [x].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
14 maart 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende o.a. een portemonnee en/of een telefoon), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 juli 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk een tas (inhoudende o.a. een portemonnee en/of een telefoon), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 27 december 2016 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op
of omstreeks07 juli 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende
o.a.een portemonnee en
/ofeen telefoon),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op
of omstreeks 2724december 2016 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
In raadkamer heeft het hof vastgesteld dat in de tenlastelegging onder 2 de pleegdatum “2
7december 2016” staat vermeld, terwijl zich in het dossier enkel stukken bevinden die zien op diefstal van de portemonnee van [benadeelde partij 2] gepleegd op 2
4december 2016. De vraag is of dit kan worden beschouwd als een kennelijke verschrijving en de tenlastelegging verbeterd kan worden gelezen.
Het hof onderkent dat de pleegdatum een kernbestanddeel van de tenlastelegging is en essentieel is met het oog op de informatiefunctie van de dagvaarding. Aan die informatiefunctie heeft de tenlastelegging in de onderliggende zaak voldaan, ondanks de vermelding van een onjuiste pleegdatum in de tenlastelegging. De raadsvrouw heeft immers inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van het enige verwijt aan de verdachte met als aangeefster [benadeelde partij 2], namelijk de diefstal van de portemonnee van [benadeelde partij 2] op 24 december 2016. De verdachte noch zijn raadsvrouw heeft op enig moment blijk gegeven van enige onduidelijkheid of verwarring bij de verdachte of bij haar omtrent de vraag welk verwijt de officier van justitie de verdachte heeft gemaakt.
Uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte door een wijziging van de pleegdatum in de bewezenverklaring, niet in zijn verdediging is geschaad. Dit brengt mee dat het hof de tenlastelegging verbeterd kan en zal lezen.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde levert op:

diefstal, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft twee keer een vrouw die in een supermarkt boodschappen aan het doen
was, bestolen van haar portemonnaie en/of telefoon. Eén van hen was bejaard en verplaatste zich met behulp van een rollator. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen. Het gaat om eigendommen die persoonlijk en belangrijk zijn voor ieders dagelijks functioneren. De verdachte heeft geen oog gehad voor de gevolgen van de slachtoffers en heeft kennelijk puur uit eigen gewin gehandeld.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, tot onder meer (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 171,60, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis en derhalve tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet anders dan met een beroep op vrijspraak betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 171,60 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 april 2014, onder parketnummer 09-808917-13, is de verdachte veroordeeld – voor zover hier van belang – tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden, met het bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 3 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van het vonnis gevorderd en daarmee – in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie – geconcludeerd tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten van
1. maand.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof evenwel – conform de vordering van de advocaat-generaal – de tenuitvoerlegging van slechts een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf gelasten op de wijze als hierna zal worden aangegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder
2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 171,60 (honderdeenenzeventig euro en zestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 december 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 171,60 (honderdeenenzeventig euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 december 2016.

Vordering tenuitvoerlegging

Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 april 2014, onder parketnummer 09-808917-13, te weten van:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. R.C. Langeler en mr. R. Noordam,
in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2018.
Mr. R. Noordam is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.