2.3Privégebruik dienstauto en chauffeursdiensten
Vastgesteld is dat mevrouw [appellante] in 2010 en 2011 privé gebruik heeft gemaakt
van de chauffeursdienst(en) van het COA. Dit had hoofdzakelijk betrekking op het brengen naar en ophalen van vliegvelden van mevrouw [appellante] en/of haar gezinsleden voor privéreizen.(…)”
33. De secretaresse van [appellante] , [secretaresse] (hierna: [secretaresse] ) en de chauffeur van [appellante] , [chauffeur] (hierna: [chauffeur] ) hebben beiden tegenover medewerkers van Hoffmann verklaard dat [secretaresse] , met hulp van [chauffeur] , in opdracht van [appellante] in de periode rond de uitzending van het NOS-journaal van 18 september 2011, fictieve afspraken in de digitale agenda van [appellante] heeft ingepland teneinde privégebruik door [appellante] van de dienstauto te maskeren. Uit onderzoek is gebleken dat er in de agenda van [appellante] op de in het rapport Hoffmann vermelde data afspraken stonden die in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden.
34. [secretaresse] heeft als getuige tegenover de rechtbank verklaard:
“(…) Ik blijf bij mijn verklaring die ik ten overstaan van Hoffmann heb afgegeven. Ik heb daar één wijziging/toevoeging op: de heer [chauffeur] , de chauffeur van [appellante] , was op mijn kamer toen [appellante] mij vroeg om afspraken in haar agenda te plaatsen. (…)
Ik voerde algemene secretariële werkzaamheden voor [appellante] uit, waaronder agendabeheer. (…) Ik legde de afspraken voor [appellante] in haar digitale agenda vast. Als het om externe afspraken ging had ik voorafgaand overleg met [appellante] . Voor mij was het normaal dat [appellante] de dienstauto ook voor privé gebruikte. Van [chauffeur] wist ik dat zij ook gebruik maakte van de chauffeursdiensten in privé. Het betrof het brengen naar het vliegveld tijdens vakantie. Dit betrof meerdere keren. Standaard zette ik de afspraken in de agenda van [appellante] zodra deze werd gemaakt. Als er onverwachts een afspraak had plaatsgevonden dan deed ik dat weleens achteraf. (…) Rondom de uitzending van de NOS, de precieze datum weet ik niet meer, vroeg [chauffeur] aan mij of ik wat afspraken in de agenda wilde zetten. Dat had [appellante] met [chauffeur] in de auto kort gesloten, zo vertelde [chauffeur] mij. [appellante] verscheen op dat moment in de deuropening met hetzelfde verzoek. Er had een aantal verkeersovertredingen plaatsgevonden in het weekend. [appellante] had deze begaan. Ik kreeg van de financiële administratie bericht indien er een verkeersboete was opgelegd. Aan de hand van de agenda keek ik dan vervolgens wanneer de overtreding was begaan. Dat gaf ik dan vervolgens door aan de directeur strategie en bestuur, via het systeem my corsa. Als de overtreding in het weekend was begaan dan kreeg [appellante] de factuur, die gaf ik aan haar. Zij moest deze dan betalen, omdat de overtreding dan een privé aangelegenheid betrof. Ik dacht dat ik al een aantal facturen van verkeersovertredingen in het weekend had, toen [chauffeur] mij verzocht om afspraken in de agenda te zetten. Ik was verbaasd dat er afspraken in het weekend in de agenda gezet moesten worden in verband met verkeersboetes. Dat had ik niet eerder meegemaakt. Ik moest clusterbezoeken in de agenda zetten, zo gaf [appellante] aan. Zij heeft mij niet gezegd hoe ik dat moest doen. Het is ook niet zo dat ik de vrije hand had, die heb ik zelf genomen. Dat waren fictieve bezoeken. Ik heb ze rond de data en locaties van de verkeersboetes gepland. [chauffeur] heeft mij daarbij geholpen. Ik ben topografisch slecht. [chauffeur] heeft mij met de locaties geholpen. Om het niet te laten opvallen heb ik deze over een paar maanden ingepland. Ik meen dat het om zes of zeven clusterbezoeken ging. Naderhand heeft [appellante] mij gevraagd of ik de fictieve afspraken in de agenda had gezet. Hetgeen ik heb bevestigd. (…)
Op vragen van mr. Uhlenbroek antwoord ik als volgt:
U vraagt mij of het klopt dat ik ook fictieve werkbezoeken in de agenda heb gezet, die niet corresponderen met een boete. Dat klopt. Dit was om het zo onopvallend mogelijk te maken. Het klopt voorts dat ik op 13 september 2011 fictieve werkbezoeken in de agenda heb gezet. U toont mij een “Bijlage Digitaal” welke als bijlage 8 bij productie 61 bij de kennelijk onredelijk ontslag dagvaarding is gevoegd. Het is juist dat de afspraken 2 t/m 7 fictief zijn en dat ik deze op 20 september 2011 heb ingevoerd. U vraagt mij waarom ik een week na 13 september 2011 deze afspraken in de agenda heb gezet. Dat is om het zo onopvallend mogelijk te maken; op die manier leek het alsof er eenmaal in de maand een werkbezoek plaatsvond in het weekend. U vraagt mij naar een tweetal afspraken in de agenda, te weten een lunch op 9 mei 2010 met [naam 1] (afspraak nummer 13) en een diner met [naam 2] op 23 september 2010 (afspraak nummer 19). Dat betreft afspraken die ik rond een verkeersovertreding heb gepland. Rondom de afspraken plande ik ook reistijd, dit heb ik ook gedaan met betrekking tot de fictieve afspraken. [appellante] had mij opdracht gegeven fictieve werkbezoeken in te plannen. Het idee om een fictieve lunch- en dinerafspraak in te plannen deed ik op eigen initiatief. Dit vanwege het feit dat een werkbezoek in de avond eigenlijk nooit voorkomt. (…) Ik ben niet onder druk gezet, er is mij ook niets in het vooruitzicht gesteld met betrekking tot het afleggen van een verklaring ten overstaan van Hoffmann en/of de rechtbank. Ik had een hele goede verhouding met [appellante] . (…)
U, mr. Bockwinkel, hebt mij net gevraagd of iemand mij heeft gewezen op het verschil in de verklaring tussen mij en [chauffeur] en of ik om die reden aan het begin van dit verhoor mijn aanvulling heb gedaan. Toen antwoordde ik dat dat niet zo was. U stelt mij deze vraag nog een keer. [chauffeur] en ik hebben het verhoor voorbereid voor mijn vakantie. Dit was samen met mr. Uhlenbroek. We hebben doorgenomen welke vragen mogelijk zouden worden gesteld. Toen is ook dit specifieke verschil aan de orde gekomen. U vraagt mij waarom ik zojuist anders verklaarde op dezelfde vraag. Ik weet het niet. Ik ben heel erg zenuwachtig en daarom heb ik misschien net een fout antwoord gegeven. Het is dus zo dat ik tot deze aanvulling/wijziging van mijn verklaring ben gekomen nadat we vlak voor mijn vakantie overleg hebben gehad.
U houdt mij voor mijn verklaring ten overstaan van Hoffmann (pagina 3, 3e alinea van onderen). Ik geef u aan dat mijn verklaring dat ik alleen was toen [appellante] mij vroeg afspraken in te plannen niet juist is. De verklaring die ik zojuist heb afgelegd, dat [chauffeur] hierbij was, is de juiste. En waarom ik destijds ten overstaan van Hoffmann op dit punt onjuist heb verklaard, weet ik niet meer. (…)”
35. Ter gelegenheid van de voortzetting van het getuigenverhoor heeft [secretaresse] vervolgens verklaard:
“(…)
Op vragen van mr Van Strien antwoord ik als volgt:
(…) U vraagt mij met betrekking tot het inplannen van de fictieve werkafspraken of het juist is dat dit voor de uitzending van 18 september 2011 is geweest of in de periode daarna, in de periode van 18 tot en met 27 september 2011. Ik geef u aan dat ik dit niet meer weet. Het was rondom de datum van de NOS-uitzending. U vraagt mij wat de exacte bewoordingen van [appellante] waren toen zij mij de opdracht gaf. Het is alweer een tijdje geleden en dat kan ik u niet precies zeggen. Het was iets in de strekking van: “Of ik een paar werkbezoeken wilde inplannen”. Ik weet niet meer hoe ik wist om welke dagen het ging dat ik deze werkafspraken moest inplannen. Ik weet ook niet meer hoe ik te werk ben gegaan. (…)
Ik weet niet meer op welke dag of dagen (data) ik de agenda heb aangepast. Nadat [appellante] mij had verzocht de agenda aan te passen heb ik dat diezelfde dag gedaan. Ik weet niet meer precies hoeveel tijd daartussen zat.De tweede maal dat ik de fictieve afspraken heb ingevoerd was zonder dat [chauffeur] daarbij was. Met betrekking tot de fictieve werkafspraken die ik in de agenda heb gezet merk ik op dat ik niet weet waarom ik daar niet de naam van de betreffende clustermanager bij heb gezet. Bij een echte afspraak was dit wel gebruikelijk. (…)
U vraagt mij of ik verschrikt was toen [appellante] mij de vraag stelde om een paar werkbezoeken in te plannen. Ik weet dat niet meer. Ik vond het wel raar om achteraf werkbezoeken in te plannen. Het was op dat moment erg rommelig vanwege de NOS-uitzending. Ik weet niet of de NOS-uitzending daadwerkelijk al had plaatsgevonden. Het was een chaos, er liepen veel mensen in en uit de kamer. [chauffeur] stond bij mij op de kamer toen [appellante] mij de vraag stelde.”
36. [chauffeur] heeft als getuige tegenover de rechtbank verklaard:
“Vanochtend ging om half twee de telefoon. Ik nam slaperig op. Ik hoorde dat iemand tegen mij zei: “Vuile vieze kankerklootzak, als je een belastende verklaring aflegt vanochtend bij de rechtbank inzake de zaak [appellante] dan ben je echt dood, zekers te weten, en je vrouw en je dochtertje ook. Zekers te weten dan ben je echt dood”. Ik was helemaal verbouwereerd. Ik hoorde rechtbank en [appellante] , en één en één is twee. Ik denk dat het de echtgenoot van [appellante] was die tegen me sprak. Ik meende de stem van hem te herkennen. Ik ben er vrijwel heilig van overtuigd. Ik heb tegen de politie gezegd dat ik voor 90% zeker ben dat hij het was. Dit gezien de articulatie, en de manier waarop hij sprak. Ik heb acht jaar voor haar gereden en dus ook heel geregeld met hem gesproken. Tien minuten tot een kwartier later heb ik de politie gebeld. Ik werd doorverbonden met de dienstdoende officier. Hij nam mijn verhaal heel serieus en zegde mij toe dat om het half uur een politieauto door de straat zou rijden. Zij namen ons huis op in de route. Ja, ik heb overwogen om vandaag niet naar de rechtbank te komen. Ik ben hier nu puur vanwege mijn rechtsgevoel (…). Ik wil mij echt niet laten intimideren. Het is mijn eigen keus om hier te zijn, ik ben door niemand over gehaald. Ik vind het wel heel moeilijk om hier te zijn.
U vraagt mij of er iets is dat ik mij vóórdat het incident van vannacht plaatsvond, al had voorgenomen om in ieder geval aan de rechtbank te zeggen vandaag. Wat ik kwijt wil: alles wat ik wilde zeggen staat in de verklaring van Hoffmann. Ik ben tweemaal door Hoffmann gehoord. Ik sta 100% achter wat ik toen heb verklaard. De twee verslagen van (alleen) mijn gesprekken met Hoffmann heb ik vannacht doorgelezen. Ik heb geen andere verklaringen uit het rapport Hoffmann doorgelezen. Ik kon toch niet meer slapen. Ik wil niets aan deze verklaringen toevoegen of erbij opmerken. Ik wil [appellante] niet zwart maken, maar ik heb naar waarheid verklaard. Ik ben net terug van drie weken vakantie, die begon op 5 augustus 2013. Vóór mijn vakantie heb ik ter voorbereiding van dit verhoor een gesprek gehad met mr. Uhlenbroek, de heer [naam 3] en de secretaresse [secretaresse] (hof: [secretaresse] ). Volgens mij, maar ik weet het niet zeker, zat [strategisch adviseur COA] daar ook bij. (…)
Het klopt dat [appellante] privé gebruik maakte van de dienstauto. Bij mijn aantreden had ze dat ook meteen gezegd. U vraagt mij naar de omvang van het privé gebruik. Deze was niet extreem. Dit weet ik omdat ik de auto steeds op donderdagavond afgetankt bij haar achterliet en ik dan de kilometerteller op nul zette. In 2005 t/m 2006 heb ik de kilometers bijgehouden, daarna niet meer. Over de gehele periode dat zij bestuursvoorzitter was en ik voor haar reed, zal het gaan om gemiddeld 200 kilometer per weekend. Dit baseer ik op de kilometerteller die ik iedere donderdagavond op nul zette.
De agenda werd aangepast op initiatief van [appellante] . Dit was rond de NOS uitzending, ik weet niet meer precies wanneer. Op een gegeven moment zei [appellante] tegen mij: “ [chauffeur] , weet jij of de bekeuringen die ik privé heb gekregen tijdens het weekend geregistreerd zijn bij het COA”. Ik zei: “ik weet het niet, jij betaalt ze toch zelf?” Toen heeft de secretaresse navraag gedaan, omdat zij de enige is die dat kan doen. U vraagt of ik een rol had bij het aanpassen van de agenda. Ja, [appellante] vroeg aan de secretaresse ( [appellante] stond toen in de deuropening), om van de privé bekeuringen zakelijke ritten te maken. Zij vroeg dat in mijn aanwezigheid. [secretaresse] (hof: [secretaresse] ) keek toen heel verschrikt op en vroeg hoe ze dat moest doen, waarop ik heb gezegd: “ [secretaresse] , ik help je wel, want ik ben topografisch beter dan jij.” Ik weet niet of [appellante] ook aan anderen soortgelijke opdrachten heeft gegeven. Dat weet ik niet, in ieder geval niet aan mij.
De haal/brengactiviteiten voor [appellante] vonden niet altijd in aansluiting op de werkactiviteiten van [appellante] plaats, in ieder geval niet als ik haar bracht of haalde op vrijdag of in het weekend. (…)
Op vragen van mr. Willemsen antwoord ik dat ik absoluut nooit onder druk ben gezet om een bepaalde verklaring af te leggen. Het is wel zo dat ik er niet blij mee was en dat ik moe(s(t)) verklaren. [interim-bestuurder] zei: “Vertel altijd de waarheid en niets anders dan de waarheid. Dan kan je ook nooit in een valkuil vallen.” Later zei [naam 3] dat ook.
[interim-bestuurder] heeft mij gevraagd om gehoord te worden door Hoffmann. De aanleiding was de ontkenning van het privé gebruik van de auto door [appellante] tegenover de Onderzoekscommissie COA. In de auto praat je geregeld met elkaar. [interim-bestuurder] vroeg mij toen naar het privé gebruik van de auto. Ik wist toen niet dat het niet mocht.
Op vragen van mr. Uhlenbroek antwoord ik als volgt:
Ik kan niet verklaren waarom ik in mijn verklaring bij Hoffmann de datum van 13 september 2011 heb genoemd als de datum waarop de agenda is aangepast. Het enige dat ik kan bedenken is dat er sprake van was dat de uitzending eerder uitgezonden zou worden. De NOS zou eerst een week daarvoor uitzenden. Met spoed zijn [appellante] en ik toen teruggekomen uit Drachten, omdat er ’s avonds een uitzending zou zijn. Ik denk dat hierin de verklaring gezocht kan worden dat ik heb verklaard dat de werkbezoeken op 13 september 2011 ingepland zijn. Het zou goed mogelijk zijn dat ik me een week heb vergist.
Op het vliegveld, als ik [appellante] had weggebracht, heb ik zelden of nooit stukken aan haar overhandigd. Dat kon ook niet, we zaten met vijf personen in de auto met bagage. Er kon geen envelop meer bij. [appellante] werkte tijdens die ritten ook niet. Ik haalde de dienstauto leeg op het moment dat ik hen wegbracht naar Schiphol of weer ophaalde. Ik kreeg geregeld weekendpost mee van de secretaresse, die tas liet ik in mijn eigen auto liggen tot het moment dat ik de familie [appellante] thuis had afgezet na de vakantie en alle bagage uit de dienstauto had uitgeladen. Soms gaf ik haar een los envelopje namens de secretaresse die ze onderweg van of naar het vliegveld al wel openmaakte en soms niet. Ik heb ook weleens meegemaakt dat [appellante] alleen met haar echtgenoot in de auto zat op weg naar het vliegveld, zonder kinderen. Het is een keer voorgekomen, ik meen dat het in 2010 was, dat de broer van [appellante] ook op het vliegveld stond met een grote auto om de familie [appellante] op te halen, terwijl ik er ook stond. Ik bleek toch niet voor niets gekomen, want de broer nam de kinderen en de bagage mee in zijn auto, en [appellante] ging met haar man met mij mee. (…)
Er is mij niet enig voordeel in het vooruitzicht gesteld als ik een verklaring bij Hoffmann en/of de rechtbank zou afleggen.
Het was voor mij niet altijd duidelijk of een rit privé of zakelijk was. Dat was mij wel duidelijk toen [appellante] op een donderdagavond belde dat zij de volgende avond naar een modeshow van ene […] moest. Hier ging het duidelijk om een privérit, maar bij het vervoer van en naar het vliegveld was ik hier niet zeker van. Het COA heeft mij nooit duidelijk gemaakt wat privé en zakelijk was, voor mij waren alle ritten met [appellante] zakelijke ritten en zo registreerde ik ze ook. (…)
Op vragen van mr. Verbeek antwoord ik als volgt:(…) Zoals gezegd heeft [appellante] mij bij haar aantreden verteld dat zij de auto privé gebruikte. Daarbij spraken we af dat ik doordeweeks de dienstauto mocht gebruiken, omdat dit voor mij gemakkelijk was. Mijn vrouw had namelijk onze eigen auto nodig voor haar werk. Op donderdagavond liet ik dan, volgens onze afspraak, de auto bij haar achter. Ik heb nooit met [appellante] overlegd hoe ik de ritten zou registreren: zakelijk of niet.
[interim-bestuurder] heeft aan mij verteld dat het onderzoek van Hoffmann betrekking had op het privé gebruik van de dienstauto door [appellante] . [interim-bestuurder] kwam na het gesprek met de Onderzoekscommissie COA briesend naar buiten en zei: “Ze zegt nog steeds dat ze nog nooit privé gebruik heeft gemaakt van de auto en zij beschuldigt jou en de vorige financieel directeur dat de nieuwe Audi A8 was aangeschaft.” Ik werd verschrikkelijk boos en heb toen uit boosheid tegen [interim-bestuurder] gezegd: “Ze kan me nog meer vertellen, maar zij heeft de agenda zitten manipuleren.” [interim-bestuurder] en ik zijn toen linea recta naar de onderzoekscommissie teruggegaan en daar heb ik alles verteld.
Op vragen van mr. Van Strien antwoord ik als volgt:
Ik weet niet waarom ik niet bij Hoffmann heb verklaard dat er sprake was van verschillende data waarop de uitzending van de NOS over het COA zou plaatsvinden. Ik zag hiertoe ook geen aanleiding. Ik heb de uitzending gezien. Drie minuten later hing ik met [appellante] aan de telefoon. De wijzigingen in de agenda zijn volgens mij een dag daarna ingevoerd. Die dag was er de gebruikelijke bestuursvergadering.
Het was mij totaal niet bekend waar de uitzending van de NOS over zou gaan. Er werd gezegd dat de uitzending over het COA in het algemeen zou gaan en ik wist niet dat het specifiek over [appellante] zou gaan.
[interim-bestuurder] heeft mij gevraagd om mee te werken aan het onderzoek van Hoffmann. Ik weet niet meer wanneer dit was. Dit was een week of vier voor het onderzoek, denk ik. Ik heb geen overleg met anderen (waaronder [secretaresse] ) hierover gehad. U vraagt mij of [secretaresse] en ik hebben afgesproken wat we zouden verklaren of niet. Iets is gegaan zoals het gegaan is, daar valt niets over af te spreken. In het algemeen vind ik het logisch dat ik overleg voer met de directiesecretaresse. We zijn een twee-eenheid gelet op onze functies. Daarbij hebben we allebei een vertrouwenspositie. Het zat en zit [secretaresse] hoog dat zij voor altijd is gebrandmerkt als de secretaresse van [appellante] en mij dat ik de klokkenluider van het COA word genoemd binnen de directiechauffeurs. Voorlopig hoef ik niet ergens anders aan te kloppen als ik een baan zoek. [secretaresse] en ik hebben goed contact met elkaar, ook nu nog. We praten veel over wat deze kwestie met ons doet. Ik herhaal: wat ik heb verklaard bij Hoffmann is mijn waarheid en daar blijf ik achter staan. Dat hoef ik met niemand kort te sluiten. Ik herhaal: ik weet niet beter dan dat de agenda is aangepast de dag na de uitzending van de NOS. (…)”
37. Ter gelegenheid van de voortzetting van het getuigenverhoor heeft [chauffeur] vervolgens verklaard:
Ik heb naar aanleiding van het verhoor van afgelopen maandag geen opmerkingen. Ik blijf bij de verklaring. Het gaat redelijk met me, al heeft wat er zondagnacht is gebeurd een grote impact op mij.
Op vragen van mr. Van Strien antwoord ik als volgt:(…) U citeert uit het Hoffmann rapport, het verslag van het eerste interview: “Bij de onderzoekscommissie is niet gesproken over werkbezoeken in het weekend, ik heb dat later met [interim-bestuurder] besproken”. Ik refereer hier aan mijn eigen interview met onder meer mevrouw [commissielid 2] van de commissie [commissielid 1] . In dat interview is mij niet gevraagd naar werkbezoeken, dus daar heb ik ook niet over gesproken. Het gesprek met [interim-bestuurder] was pas enige tijd later (waarover zo meer).
Afgelopen maandag heb ik inderdaad verklaard dat [interim-bestuurder] op enig moment briesend uit zijn gesprek met de onderzoekscommissie kwam lopen en mij vertelde waarvan [appellante] mij beschuldigde. Hierop heb ik maandag verklaard dat ik “alles” heb verteld. Met dat “alles” bedoel ik alleen het manipuleren van de agenda. Ik heb [interim-bestuurder] verteld: “Als zij dat mij in de schoenen schuift, heb ik ook nog wat. Zij heeft bekeuringen die zij privé heeft gekregen proberen weg te boeken door er zakelijke ritten van te maken”. [interim-bestuurder] zei toen, we stonden al op het punt van weg gaan: “Wil je dit bij de onderzoekscommissie verklaren?”. Ik zei ja en [interim-bestuurder] zei: “Dan gaan we terug”. Dit was de eerste keer dat ik de heer [commissielid 1] zelf heb ontmoet, want bij het gesprek dat ik met de Commissie had was niet hij maar mevrouw [commissielid 2] aanwezig. [interim-bestuurder] en ik hebben toen nog ongeveer tien minuten met de aanwezige mensen van de Commissie gesproken. Ik was met [interim-bestuurder] mee als chauffeur. Ik weet niet of hij op die dag een interview had met de Commissie. Ik weet niet hoelang we ter plaatse zijn geweest. Ik heb hem volgens mij halverwege de middag afgezet, ik ben daar gebleven, dus heel lang kan het niet geweest zijn. Ja, ik heb inderdaad aan de commissie verteld dat ik had gehoord dat [appellante] mij had beschuldigd van de aanschaf van de auto. Ik heb gezegd dat dat de aanleiding was om over de agenda te vertellen. De commissie reageerde niet op dit verhaal over de Audi. Er is in dat gesprek niet over de werkbezoeken gesproken, het ging sec over bekeuringen en dat [appellante] aan [secretaresse] en mij had gevraagd om die weg te schrijven. Ik heb verteld dat [secretaresse] in opdracht van [appellante] de agenda heeft veranderd. Ik wist op dat moment niet anders dan dat [secretaresse] de agenda had aangepast op de data waarop er privé bekeuringen waren. Pas veel later heb ik begrepen dat er ook agenda aanpassingen op andere data zijn geweest, dit om het allemaal niet te veel te laten opvallen, maar dat wist ik toen niet.
(…) Het gesprekje heeft misschien tien minuten geduurd. Zoals gezegd stonden de mensen al op het punt van vertrek. Er was ook niet veel te vertellen. Het enige dat ik heb gemeld dat er manipulatie van de agenda was geweest in verband met de bekeuringen. De Commissie heeft mij niet gezegd dat ze mij hierover nog een keer wilde spreken. Naar aanleiding van deze mededeling aan de Commissie is bureau Hoffmann ingeschakeld. Dat weet ik, omdat [interim-bestuurder] tegen mij heeft gezegd dat hij het ging uitzoeken. Het duurde ongeveer drie tot vier weken tot ik door Hoffmann werd gehoord. (…)
U geeft aan dat ik in mijn verhoor van afgelopen maandag heb verklaard dat het enige dat ik kan bedenken dat ik de datum van 13 september bij Hoffmann heb genoemd als datum van het aanpassen van de agenda, is dat er sprake van was dat de NOS-uitzending een week eerder zou zijn. Vervolgens zou ik maandag hebben verklaard. Met spoed zijn [appellante] en ik toen teruggekomen uit Drachten, omdat er ’s avonds een uitzending zou zijn. U houdt mij voor dat uit de agenda die bij het Hoffmann rapport is gevoegd blijkt dat het bezoek aan Drachten plaatsvond 14 september 2011 en u vraagt mij om een reactie daarop. Ja, dat weet ik eigenlijk niet, het scheelt eigenlijk maar een dag. Wat maakt een dag uit? Het kan ook een dag later zijn geweest. Er was al veel vaker sprake van dat de uitzending zou plaatsvinden. Er sudderde al iets vanaf april/mei. Ik heb geen verband willen leggen tussen Drachten en het aanpassen van de agenda.
[appellante] vroeg [secretaresse] , de dag na de uitzending van de NOS, vanuit de deuropening van de kamer van [secretaresse] , om haar agenda aan te passen. [appellantes] letterlijke woorden waren: “ [secretaresse] , wil jij van de bekeuringen zakelijke ritten maken?”. U vraagt mij of dit op dezelfde dag was als waarop [appellante] mij vroeg of ik wist of haar privé bekeuringen bij het COA stonden geregistreerd. Ik meen van wel, maar 100% zeker weet ik het niet. Het was ’s ochtends vroeg toen ik [appellante] ophaalde toen ze mij dat vroeg over de registratie. Het gesprek in de auto ging min of meer als volgt. [appellante] : “ [chauffeur] , weet jij of mijn bekeuringen geregistreerd staan bij het COA”. Ik: “Dat weet ik niet, ik vermoed van niet want je hebt ze privé betaald”. [appellante] : “Ik zal wel even laten nagaan of het zo is”. Ik: “Waarom zou je dat doen, want je hebt ze toch betaald?”. Ik herinner mij dat ik [appellante] heb gevraagd waarom zij de agenda zou aanpassen, omdat ze de bekeuringen toch zelf betaald, maar ik weet niet meer wanneer ik dat heb gezegd. Of dat in de auto al ter sprake is geweest of pas later op de kamer met [secretaresse] . [appellante] heeft wel gezegd dat ze deze aanpassing van de agenda wilde “voor de beeldvorming”. (…)
Ik heb [secretaresse] geholpen bij het achteraf inplannen van de werkbezoeken, omdat zij zo verschrikt keek bij de opdracht van [appellante] en ik beter topografisch onderlegd ben. Ik herinner mij dat we een rit op de A4 vanuit Rotterdam naar Alkmaar geconstrueerd hebben, omdat dat paste bij een boete op de A4. [secretaresse] had een A4’tje voor zich toen wij de agenda gingen aanpassen waarop de bekeuringen stonden. Ik weet niet of het een A4-tje was, het was een lijstje, ik weet niet of het meer A4’tjes waren en wat er op stond. Meer details van wat er op dit A4’tje stond heb ik niet. Op dat moment was [appellante] er niet bij. Er zaten allemaal mensen in haar kamer. Zij ging snel weer naar binnen. Ik was niet bekend met de specifieke bekeuringen, ik wist alleen dat er een paar waren. Ik weet niet of er ook bekeuringen waren waarvoor er geen werkbezoeken zijn ingepland.
Ik weet niet meer precies hoelang na het verzoek van [appellante] wij de agenda zijn gaan aanpassen. Het kan een halfuurtje, maar ook een uurtje zijn geweest.
U houdt mij voor de verklaring van [secretaresse] van afgelopen maandag waarin zij heeft gezegd dat [appellante] met mij zou hebben kortgesloten dat [secretaresse] wat afspraken in de agenda zou zetten. Hiervan is mij niets bekend. Kennelijk heeft [secretaresse] verklaard dat ik haar heb verzocht om afspraken in de agenda te zetten. Dat is niet juist, [appellante] heeft die opdracht gegeven. (…)
U, mr. Willemsen, vraagt mij of het kan zijn dat ik al met [secretaresse] had besproken wat ik in de auto van [appellante] had gehoord voordat het gesprek bij haar op de kamer met [appellante] in de deuropening plaatsvond. Ja, dat kan zo zijn. Dat ging over de registratie van haar privé bekeuringen.”
38. [appellante] heeft hierover in hoger beroep als getuige verklaard:
Ik word beticht van het feit dat ik opdracht zou hebben gegeven aan mijn toenmalige secretaresse en chauffeur om achteraf afspraken in mijn agenda in te plannen, om op die manier te verhullen dat ik de dienstauto ook privé gebruikte. Ik ontken pertinent dat ik een dergelijke opdracht heb gegeven, niet aan [chauffeur] en niet aan [secretaresse] . Ik heb daarvoor ook geen motief want zoals uit mijn verklaring vandaag blijkt, heb ik nooit in strijd met de waarheid verklaard over het privé gebruik van de dienstauto. Door afspraken achteraf in mijn agenda te zetten, verander je niets. Alles wordt bewaard en de auto heeft een GPS-systeem. Ik zou er niet eens opgekomen zijn, laat staan dat ik het heb gedaan. Het is bizar. Ik denk dat het er met de haren bij is gesleept om mij te kunnen ontslaan omdat het COA het met de andere argumenten niet zou redden. Ik heb het gewoon niet gedaan. Toen ik het Hoffmann-rapport kreeg, was ik met stomheid geslagen. Het was zo dom. Het doel is duidelijk, maar wie heeft er in mijn agenda zitten rommelen en wanneer? Ik heb een stage gelopen op de financiële administratie van het COA en weet precies hoe het daar aan toe gaat met de facturen. Waarom zou ik dit aan [chauffeur] vragen, die komt nooit op die afdeling.
Op de vragen van mr. Koopman antwoord ik het volgende. De uitzending van de NOS was op 18 september 2011. Ik heb samen met mijn gezin naar deze uitzending gekeken. Er waren beelden dat sprake zou zijn van een angstcultuur en van zonnekoning-gedrag. Verder zag ik de door mij afbestelde Audi 8 voorbij komen en ook de geparkeerde dienstauto waarin in ik werd gereden. Ik heb er nooit bij stil gestaan dat mijn privégebruik van de dienstauto van belang zou zijn. Ik denk dat [chauffeur] en [secretaresse] hun verklaringen hebben afgelegd omdat hun baan op de tocht stond, en zij deze graag wilden behouden. [secretaresse] is drie keer bij mij thuis geweest, twee keer met haar dochter en een keer voor een lunch. Zij vertelde mij dat ze bang was dat interim-bestuurder [interim-bestuurder] niet met haar verder wilde gaan. Na deze drie keer is alle contact verbroken. [chauffeur] is nog twee keer bij mij thuis geweest. De eerste keer was de dag nadat ik op non-actief was gesteld. Hij had een doos bij zich met daarin alle relatiegeschenken uit mijn werkkamer. Dit begreep ik niet ik zou immers na twee weken toch weer terugkeren. [chauffeur] vertelde dat hij zich zorgen maakte over zijn baan omdat [interim-bestuurder] een chauffeur had die al 8 jaren voor hem werkte. De tweede keer dat hij langs kwam was hij erg opgewekt. Hij kon goed met [interim-bestuurder] overweg en ‘als hij overal aan meewerkte’ kon hij zijn baan behouden.
Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heb ik gezegd dat ik op de maandag na de NOS-uitzending (19 september 2011) mijn secretaresse en chauffeur heb gevraagd om ruimte in de agenda in te plannen voor onverwachte dingen, en dat dit de laatste keer was dat ik deze twee samen in deze kamer heb gezien. Ik verwijs naar hetgeen als mijn verklaring is opgenomen in het proces-verbaal van het pleidooi in hoger beroep. Deze verklaring is juist en daar blijf ik bij.
39. Het hof is van oordeel dat het COA ook is geslaagd in het bewijs dat [appellante] heeft verhuld dat zij de dienstauto, in strijd met wat zij daarover verklaard heeft, ook voor privédoeleinden gebruikte, en dat zij daarbij ondergeschikten heeft betrokken. Vast staat dat er fictieve werkafspraken in de agenda van [appellante] zijn ingepland. De verklaringen van [secretaresse] en [chauffeur] dat zij dit hebben gedaan op verzoek van [appellante] , zijn consistent en overtuigend. Dat zij, zoals [appellante] stelt, opzettelijk onjuiste (en dus meinedige) verklaringen hebben afgelegd met als doel om hun baan zeker te stellen, acht het hof volstrekt niet aannemelijk geworden. Uit de verklaringen van [secretaresse] en [chauffeur] blijkt eerder dat zij absoluut niet blij zijn met hun positie van getuige in deze zaak. Het argument van [appellante] dat zij in het geheel geen reden had om aan [secretaresse] en [chauffeur] te vragen om (fictieve) afspraken in haar agenda in te plannen rond de momenten waarop zij een (privé) verkeersboete had gekregen, omdat zij nooit in strijd met de waarheid zou hebben verklaard over haar privégebruik van de dienstauto, volgt het hof niet. Zoals uit de eerdere overwegingen van dit arrest blijkt acht het hof immers bewezen dat [appellante] zowel tegenover de Onderzoekscommissie COA, als tegenover de Raad van Toezicht en (indirect) de Minister onjuiste informatie heeft verstrekt over haar gebruik van de dienstauto voor privédoeleinden. Niet ondenkbaar is dat zij getracht heeft haar agenda hiermee in overeenstemming te brengen. Rond augustus/september 2011 werden er immers door de pers kritische vragen gesteld aan het COA over (onder meer) de dienstauto van [appellante] en haar privégebruik daarvan. Gelet op het bovenstaande acht het hof de eigen verklaring van [appellante] als getuige dat zij geen opdracht heeft gegeven tot het inplannen van fictieve afspraken in haar agenda onvoldoende overtuigend om af te doen aan de bewijskracht van de andersluidende verklaringen van [secretaresse] en [chauffeur] .
39. Dat – zoals [appellante] lijkt te suggereren – het inplannen van fictieve afspraken in haar agenda deel zou uitmaken van een vooropgezet plan van het COA om [appellante] te kunnen ontslaan, waaraan [secretaresse] en [chauffeur] zouden hebben meegewerkt door meinedige verklaringen af te leggen, acht het hof volstrekt onaannemelijk. Hiervoor heeft het hof geen enkel aanknopingspunt gevonden. De brief van de heer [naam medewerker] (hierna: [naam medewerker] ) van Grant Thornton Forensic & Investigation B.V., die [appellante] bij memorie na enquête nog heeft overgelegd in reactie op de door COA verschafte informatie ter uitvoering van de bij tussenbeschikking gegeven opdracht ingevolge art 843a Rv, maakt dit niet anders. Uit deze brief volgt – kort samengevat – dat het naar de mening van [naam medewerker] mogelijk is dat de afspraken in de agenda van [appellante] op 18 december 2011 en 21 januari 2012 zijn geopend door een geautomatiseerd systeem en dat op basis van het door Hoffmann Bedrijfsrecherche uitgevoerde onderzoek niet met zekerheid kan worden vastgesteld op welk tijdstip de fictieve afspraken in de agenda van [appellante] zijn ingevoerd. [appellante] verbindt hieraan de conclusie dat het dus heel goed mogelijk is dat deze data op een veel later moment achteraf in de agenda zijn gezet, en dat niet valt uit te sluiten dat het COA, toen het er steeds meer op begon te lijken dat er te weinig belastend materiaal bestond tegen [appellante] , zelf bewijs is gaan creëren. Het hof verwerpt dit betoog, bij gebreke van enig aanknopingspunt voor de juistheid van deze beschuldiging. Noch de brief van [naam medewerker] , noch de omstandigheden dat de verklaringen van [secretaresse] en [chauffeur] op ondergeschikte punten niet volledig gelijkluidend zijn en dat niet alle fictieve afspraken samenvallen met een bekeuring die [appellante] heeft gekregen tijdens privégebruik van de auto, noch de overige door [appellante] aangevoerde onduidelijkheden/tegenstrijdigheden zijn voldoende zwaarwegend om te twijfelen aan de verklaringen van [secretaresse] en [chauffeur] .
Conclusie met betrekking tot de bewijswaardering
41. Uit het bovenstaande volgt dat het hof van oordeel is dat het COA geslaagd is in het bewijs van:
- het verstrekken door [appellante] van onjuiste informatie aan de Onderzoekscommissie COA, de Minister en de Raad van Toezicht omtrent het gebruik van de dienstauto voor privédoeleinden;
- het verhullen door [appellante] dat zij de dienstauto, in strijd met wat zij daarover verklaard heeft, ook voor privédoeleinden gebruikte;
- het betrekken door [appellante] van ondergeschikten bij dat verhullen.
Het COA is niet geslaagd in het bewijs van het verstrekken door [appellante] van onjuiste informatie over het privégebruik van de dienstauto aan de pers.
In de dwangsommenprocedure voorts
42. Uit het bovenstaande volgt dat de grieven I.II en I.III en I.IV, die zich richten tegen de bewijswaardering door de rechtbank met betrekking tot het verstrekken van onjuiste informatie door [appellante] over haar privégebruik van de dienstauto aan (leden van) de Raad van Toezicht en (medewerkers van) de Minister, en het verhullen van het gebruik van de dienstauto voor privédoeleinden waarbij zij ondergeschikten heeft betrokken, worden verworpen.
42. Grief I.V richt zich tegen r.o. 2.7 (en 2.24) van het eindvonnis in de dwangsommenprocedure, en klaagt er over dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, maar ook reeds op zichzelf, van zodanig gewicht zijn dat zij de nieuwe op non-actiefstelling van [appellante] rechtvaardigen. [appellante] betwist ook in deze grief de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten en omstandigheden. Verder voert zij aan dat gesproken werd over de wijze waarop haar salaris naar de Balkenendenorm kon worden teruggebracht. In dat kader heeft zij zelf voorgesteld de Compensatieregeling af te schaffen. Alles in acht genomen wordt het haar nu onredelijk zwaar aangerekend te hebben opgemerkt de auto niet meer in privé te gebruiken, en heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat deze feiten en omstandigheden op zichzelf reden vormen voor haar ontslag zonder enige compensatie. Dit is onvoorstelbaar, nu zij de vragen naar eer en geweten heeft beantwoord, enkel vanuit haar goede bedoelingen om haar salaris naar beneden bij te stellen, aldus nog steeds de grief.
44. Het hof verwerpt ook deze grief. Voor zover de grief zich richt tegen de bewijswaardering van de rechtbank, faalt deze op de gronden zoals hierboven vermeld. Ook het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die bewezen zijn verklaard, in onderlinge samenhang beschouwd, zodanig ernstig zijn dat geconcludeerd moet worden dat het COA met het bekend raken hiermee met recht zijn vertrouwen in de integriteit van [appellante] heeft verloren, waarmee de nieuwe op non-actiefstelling per 1 april 2012 gerechtvaardigd was. Deze feiten en omstandigheden houden immers in dat [appellante] meermalen heeft gelogen over het privégebruik van haar dienstauto, en dat zij dit privégebruik bovendien heeft verhuld door haar secretaresse (met hulp van haar chauffeur) opdracht te geven achteraf (niet bestaande) werkafspraken in haar agenda te zetten, hetgeen ook naar het oordeel van het hof feiten betreffen die onverenigbaar zijn met de integriteit die van [appellante] als bestuursvoorzitter van het COA mocht worden verwacht.
Eindconclusie in de dwangsommenprocedure
45. Uit het bovenstaande volgt dat alle grieven in de dwangsommenprocedure worden verworpen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank in die zaak bekrachtigen. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, vermeerderd met de daarover door het COA gevorderde wettelijke rente. Gelet op de samenhang van de dwangsommenprocedure met de KOO-procedure, en de (deels) gezamenlijke proceshandelingen in de beide zaken, zal het hof bij de begroting van de te liquideren proceskosten in de dwangsommenprocedure, met inbegrip van het 843a Rv-incident, uitgaan van 3,5 punten. In de dwangsommenprocedure gaat het hof uit van tarief VII.
In de KOO-procedure voorts
46. Uit het bovenstaande volgt dat de grieven XIII en XIV, die zich richten tegen de bewijswaardering van de kantonrechter met betrekking tot het verstrekken van onjuiste informatie door [appellante] over haar privégebruik van de dienstauto aan (leden van) de Raad van Toezicht, (medewerkers van) de Minister en leden van de Onderzoekscommissie COA, en het verhullen van het gebruik van de dienstauto voor privédoeleinden waarbij zij ondergeschikten heeft betrokken, worden verworpen.
47. Grief XV betoogt, onder verwijzing naar de voorgaande grieven, dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het COA gegronde redenen had om de arbeidsovereenkomst met [appellante] op te zeggen. Ook deze grief faalt. Zoals hierboven al is overwogen in de dwangsommenprocedure, is ook het hof van oordeel dat de feiten en omstandigheden die bewezen zijn verklaard, in onderlinge samenhang beschouwd, zodanig ernstig zijn dat geconcludeerd moet worden dat het COA met het bekend raken hiermee met recht zijn vertrouwen in de integriteit van [appellante] heeft verloren. Deze feiten en omstandigheden houden immers in dat [appellante] meermalen heeft gelogen over het privégebruik van haar dienstauto, en dat zij dit privégebruik bovendien heeft verhuld door haar secretaresse (met hulp van haar chauffeur) opdracht te geven achteraf (niet bestaande) werkafspraken in haar agenda te zetten, hetgeen ook naar het oordeel van het hof feiten betreffen die onverenigbaar zijn met de integriteit die van [appellante] als bestuursvoorzitter van het COA mocht worden verwacht. Het COA had daarom gegronde redenen om de arbeidsovereenkomst met [appellante] op te zeggen.
48. Grief XVI klaagt er over dat de kantonrechter in r.o. 2.40 van zijn eindvonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Betoogd wordt dat uit de aangevoerde grieven volgt dat sprake is van een opzegging van de arbeidsovereenkomst op grond van voorgewende of valse redenen, en subsidiair dat de opzegging kennelijk onredelijk is gelet op het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2 sub b BW(oud). Deze grief wordt eveneens verworpen. Zoals blijkt uit de bespreking van de eerdere grieven is geen sprake van een opzegging van de arbeidsovereenkomst op grond van een voorgewende of valse reden. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden, is naar het oordeel van het hof evenmin sprake van een kennelijk onredelijk ontslag. Dat het ontslag voor [appellante] zowel op het persoonlijke als op het financiële vlak ingrijpende en verstrekkende gevolgen heeft gehad, is hiervoor onvoldoende zwaarwegend. Daarvoor zijn de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden te ernstig. [appellante] had als bestuursvoorzitter van het COA moeten begrijpen dat de uitoefening van een dergelijke functie slechts mogelijk is als sprake is van een volledig vertrouwen in haar integriteit. Nu dit vertrouwen door haar eigen toedoen verloren was gegaan, kon en mocht het COA de arbeidsovereenkomst met haar opzeggen.
49. Grief XVII richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 2.42 van zijn eindvonnis dat er geen grond bestaat voor toekenning van een contractuele vergoeding, omdat sprake is van ernstig verwijtbare handelingen of nalatigheden van de werknemer. Ook deze grief wordt verworpen, aangezien het hof zich met het oordeel van de kantonrechter op dit punt verenigt.
50. Grief XVIII richt zich tegen de afwijzing door de kantonrechter in r.o. 2.44 van zijn eindvonnis van de door [appellante] gevorderde immateriële schadevergoeding. [appellante] betoogt dat haar aanvankelijke op non-actiefstelling door het COA, zoals reeds door dit hof in kort geding is beslist in zijn arrest van 10 januari 2012, op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, waardoor zij onnodig in de media in een negatief daglicht is geplaatst. Ook deze grief wordt verworpen. Dat de op non-actiefstelling door het COA niet op zorgvuldige wijze is gebeurd, biedt in dit geval geen grond voor toewijzing van de door [appellante] gevorderde immateriële schadevergoeding. De door het COA bewezen feiten en omstandigheden met betrekking tot het handelen van [appellante] , zoals eerder in dit arrest vermeld, zijn dermate ernstig dat het hof van oordeel is dat de negatieve publiciteit rond de persoon van [appellante] geheel aan haarzelf moet worden toegerekend. Ook als de aanvankelijke op non-actiefstelling door het COA wel op zorgvuldige wijze zou zijn geschied, zou de negatieve publiciteit rond de persoon van [appellante] op een later moment – namelijk uiterlijk bij haar ontslag – alsnog hebben plaatsgevonden.
Eindconclusie in de KOO-procedure
51. Uit het bovenstaande volgt dat ook alle grieven in de KOO-procedure worden verworpen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter in die zaak bekrachtigen, en de vorderingen van [appellante] – voor zover in hoger beroep gewijzigd - afwijzen. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, vermeerderd met de daarover door het COA gevorderde wettelijke rente. Gelet op de samenhang van de KOO-procedure met de dwangsommenprocedure, en de (deels) gezamenlijke proceshandelingen in de beide zaken, zal het hof bij de begroting van de te liquideren proceskosten in de KOO-procedure, met inbegrip van het 843a Rv-incident, uitgaan van 3,5 punten. In de KOO-procedure gaat het hof uit van tarief VIII.