Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/476963 / HA ZA 14-1266
Arrest van 3 april 2018
[naam 1] ,
De STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Justitie en Veiligheid),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Daar sprake is van 1600 dieren heeft slechts een globale beoordeling van de dieren plaatsgevonden (…) Vastgesteld moet worden dat er meerdere soorten schapen en kruisings producten aanwezig waren. Naast de Texelaar zijn er typen melkschaap, de Swifter / Flevolander, als kruisingsras van Texelaar en een typisch melkschaap. Voorts zijn er andere kruisingsproducten van deze typen aanwezig. Qua type zijn deze dieren ranker dan zuivere Texelaars. De dieren zijn over meerdere koppels verdeeld. (…)” [volgt beoordeling per koppel, hof]
Buiten koppel.
hof: op grond van hetgeen op p.2 onderaan van het rapport is vermeld gaat het hof ervan uit dat is bedoeld: 428] ooilammeren (dus gemiddeld € 1.061,08 per ooi, € 552,72 per ram en € 993,- per ooilam). Deze waarde is bepaald aan de hand van gegevens van een openbare veiling (die blijkens krantenartikelen die als producties C44 en C45 bij memorie van grieven zijn overgelegd) is gehouden in juli 2005, een aankoopnota uit 2002 van één ram die [de failliet] heeft gekocht van [naam 5] , en een koopovereenkomst uit juni 2006 tussen [naam 5] (als koper) en [de failliet] (als verkoper) betreffende de aankoop van 12 rammen met het Booroola-gen (8 x homozygoot Booroola à € 5.000,- en 6 x heterozygoot Booroola à € 3.700,-).
Het hof acht het, gelet op de verklaring van de verdachte ter zitting van heden en de verklaring van de getuige-deskundige dierenarts [de getuige-deskundige dierenarts] ter zitting van de rechtbank op 12 april 2007 (op basis van beeldopnames), wel aannemelijk dat in het algemeen de gezondheidstoestand, conditie en verzorging van de kudde gemiddeld tot bovengemiddeld goed was, en dat slechts op beperkte schaal (11 gevallen) sprake was van achterstallig klauwonderhoud en kreupelheid."
Het openbaar ministerie heeft pas na 15 dagen gereageerd op het verzoek namens verdachte tot het doen uitvoeren van een contra-expertise met betrekking tot de gezondheid van de in beslaggenomen dieren. Op het moment dat de contra-expertise uiteindelijk werd toegelaten waren reeds ruim 300 dieren geslacht of vernietigd. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van het hof een ernstige aantasting van de rechten van de verdachte waarmee een inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde. Omdat contra-expertise uiteindelijk wel heeft kunnen plaatsvinden ten aanzien van de resterende ongeveer 1500 dieren, dient deze inbreuk echter niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof is van oordeel dat de schending gecompenseerd dient te worden bij de straftoemeting.”.
“Ooien met het gen werpen 0,6 tot 1,5 lam meer. Schapenhouders beuren daarmee jaarlijks circa 50 euro per ooi extra. (…)”en
“Homozygote rammen zijn 1000 euro meer waard dan heterozygote rammen die circa 1500 euro opleveren. (…) Als je (…) papieren kunt laten zien, ben je spekkoper”.
De curator heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
eerste griefgericht tegen het door de rechtbank vastgestelde aantal van 1982 dieren. Met haar
tweede griefheeft zij bestreden dat geen sprake is van aansprakelijkheid van de Staat op de ‘Begaclaim gronden’. Zij heeft hiertoe naar voren gebracht dat de inbeslagname in strijd was met de Dierenwet en het ongeschreven recht.
derde tot en met zevendegrief richten zich tegen de (wijze van) waardering van de dieren. De
achtste griefbetreft de ingangsdatum van de wettelijke rente. Met de
negende griefbeoogt de curator het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
een griefgericht tegen de verwerping van zijn verweer dat de aanwezigheid van het Booroola-gen in de inbeslaggenomen schapen niet leidt tot een meerwaarde van de schapen die niet voor de fok bestemd waren. Voorts heeft de Staat een
tweede griefgericht tegen het oordeel dat de niet afgevoerde schapen in een normale gezondheidstoestand verkeerden en alle een meerwaarde hadden vanwege het Booroola-gen. De curator heeft de grieven van de Staat gemotiveerd bestreden.
eerste grief van de curatoren de
eisvermeerderingzien hierop. De curator heeft thans aangevoerd dat er 683 lammeren en 80 ooien méér aanwezig waren dan op de beslaglijst zijn vermeld. Op grond van de bedrijfsadministratie van [de failliet] zou moeten worden aangenomen dat er in totaal 2869 dieren waren. Jonge lammeren waren nog niet I&R geregistreerd en geoormerkt, dat kon tot zes maanden na de geboorte. Daarnaast blijkt uit de steekproef in verband met het bloedonderzoek naar de aanwezigheid van het Booroola-gen (door de Gezondheidsdienst voor Dieren met [het laboratorium] , hiervoor genoemd in 1.15) dat 14 van de 147 dieren (dus 10%) waarvan [naam 5] had aangegeven dat die uit de voormalige veestapel van [de failliet] afkomstig waren, niet voorkomen op het proces-verbaal van inbeslagname. Aldus nog steeds de curator.
dubbeleaantal schapen op het bedrijf destijds mogelijk en toegelaten was, noch waarom dan het dubbele van het op het bedrijf toegestane aantal schapen na de inbeslagname had moeten worden teruggeplaatst bij [de failliet] (althans de waarde daarvan aan [de failliet] vergoed). Voorts had het op de weg van de curator gelegen om aan te geven (hetgeen niet is gebeurd) waarom de administratie en stallijsten van [de failliet] niet zijn ingebracht in de strafzaak, waar het aantal van 1982 dieren meermalen is genoemd (reeds in de tenlastelegging) en waar verbeurdverklaring en teruggave van (slechts) 1982 dieren was gevorderd. Dit laatste geldt te meer nu de curator in dit hoger beroep aanvoert dat [de failliet] direct na inbeslagname al uitging van een veel groter aantal inbeslaggenomen dieren dan 1982 zoals het proces-verbaal vermeld.
tweede griefricht zich tegen het oordeel van de rechtbank dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de inbeslagname. De curator heeft aangevoerd dat van aanvang af een rechtvaardiging voor de inbeslagname heeft ontbroken doordat het optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet en het ongeschreven recht. Daartoe heeft zij verwezen naar het verbod om – zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen daartoe toelaatbaar is – bij een dier pijn of letsel te veroorzaken (artikel 2.1 Dierenwet). De inbeslagname en opvang hebben veel stress, pijn en letsel veroorzaakt, doordat de dieren ’s-nachts in het donker, op grootschalig transport zijn gezet en uit hun vaste omgeving zijn gehaald (ondanks hoogdrachtigheid van ooien en zogende lammeren) en zijn ondergebracht in voor de schapen ongeschikte koeienstallen met roosters waar de schapenpoten kapot van gaan. Bovendien is transport van niet I&R geregistreerde schapen in strijd met de wet. Aldus de curator.
Ook van rotkreupel (met rottend weefsel) kan het hof niet aannemen dat dit is ontstaan door een onjuiste wijze van transport of door een verkeerde opvang in een voor schapen ongeschikte locatie. Dat de inbeslagname een wisselen van rantsoen, verplaatsing van dieren, verandering van groepssamenstelling en ‘spenen’ met zich bracht en daarmee risico vormde voor het ontstaan van kreupelheid, is inherent aan inbeslagneming van (veel) dieren. Het betekent niet dat de inbeslagname op onrechtmatige wijze is uitgevoerd.
nietoordeelt dat de wijze van inbeslagneming en vervoer afbreuk heeft gedaan aan de waarde van de schapen of dat de opvang of de opvanglocatie ongeschikt voor deze dieren was (en daarom onrechtmatig). Daarvoor is onvoldoende gesteld en het vindt ook geen steun in de stukken. Het aanbod van de curator om te bewijzen dat een ooi haar lammeren kwijtraakt als zij worden gescheiden, passeert het hof, reeds omdat dit dierenleed niet is betwist. Dergelijk scheiden is inherent aan en onvermijdelijk bij de inbeslagname van zo veel dieren tegelijk.
Dat de conditie en gezondheid van ‘de veestapel’ van [de failliet] goed was, zoals de curator heeft gesteld en aangeboden te bewijzen, brengt niet met zich dat alle individuele dieren in die veestapel aan de hoge eisen aan de gezondheid van een fokdier voldeden en meer in het bijzonder niet dat de conditie van de 403 afgevoerde schapen aan die hoge eisen voldeden. Alle rapporteurs die de dieren hebben gezien, hebben aangegeven dat dit niet zo was. In de strafzaak is bewezen verklaard dat niet altijd tijdig de nodige verzorging werd gegeven. Bovendien was het bedrijf van [de failliet] niet alleen op het fokken, maar ook op vleesproductie gericht. Hij had immers een hoogproductief bedrijf: veel dieren (zelfs veel meer dan vergund) met veel lammeren. Een goede conditie en gezondheid van de veestapel – indien bewezen – betekent dus ook daarom niet dat ieder dier aan de (hogere) gezondheidseisen voor fokkerij voldeed. Gelet hierop – en mede gelet op de hierna onder 7.1, 8.2 en 8.3 overwogene over het percentage van 20% – gaat het hof niet in op het door de curator gedane bewijsaanbod inzake de gezondheidstoestand en kwaliteit ‘van de veestapel’.
eerste incidentele grief van de Staatwel slaagt. Of zich tussen de 403 schapen die voor de slacht werden verkocht schapen bevonden met het Booroola-gen, doet niet ter zake. Dit gen is immers alleen van belang bij het fokken. Voor de prijs van slachtdieren maakt de aanwezigheid van het gen geen verschil. Van deze 403 schapen zal worden bepaald welke prijs zij redelijkerwijs zouden hebben opgebracht bij verkoop als slachtdieren.
derde tot en met zevende griefvan de curator betreffen de wijze van waardering van de rest van de inbeslaggenomen, niet teruggegeven veestapel. Ook de
tweede incidentele griefvan de Staat ziet hierop. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
lees: 428, zie 1.15) ooilammeren.
nietals fokram (met de daarbij behorende hogere prijs) kon of hoefde te worden verkocht.
De curator heeft expliciet aangevoerd dat 20% van de rammen geschikt was als fok-ram (en de rest voor de slacht). Zij heeft zich daartoe gebaseerd op het rapport van [de register-makelaar] die de veestapel waarin het gen is gekruist (de Booroola-gen dragers) heeft verdeeld in 20% ‘topfokmateriaal’ en 80% ‘basismateriaal’.
De Staat heeft primair aangevoerd dat er bij [de failliet] geen fokrammen aanwezig waren en subsidiair dat 10% van de rammen van fokkwaliteit was en hooguit 5-10% topfokmateriaal waarvoor men eventueel een extra hoge prijs zou kunnen krijgen. De Staat heeft deze percentages gebaseerd op verklaringen van [de taxateur 3] , die uitgaat van ‘hooguit 5-10% topfokmateriaal met extra hoge prijzen. [de taxateur 3] heeft echter ook verklaard dat wellicht 20-30% van de rammen met het Booroola-gen voor de fokkerij kan worden geselecteerd.
achtste griefvan de curator richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de ingangsdatum van de wettelijke rente moet worden bepaald op 4 november 2009, zijnde de datum waarbij het hof in de strafzaak de teruggave van de inbeslaggenomen dieren heeft gelast. De curator heeft aangevoerd dat de gevorderde wettelijke rente moet worden toegewezen vanaf 14 juli 2006 (datum inbeslagname), subsidiair 27 december 2007 (toen de strafrechter een last tot teruggave gaf). De Staat heeft bestreden dat er grond is voor vergoeding van gederfde rente-inkomsten. Het hof overweegt het volgende.
Beslissing
opnieuw rechtdoende:
vermeerderd met de wettelijke rente over € 397.220,- vanaf 20 augustus 2006 tot 24 november 2010, over € 233.748,26 vanaf 24 november 2010 tot 14 februari 2013 en over € 183.748,26 vanaf 14 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;