ECLI:NL:GHDHA:2018:560

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
200.230.366/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening ondertoezichtstelling minderjarigen in hoger beroep na gewijzigde gezinssituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2015 en 2017. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, die eerder door de rechtbank Rotterdam was afgewezen. De ouders van de minderjarigen waren recentelijk uit elkaar gegaan, wat leidde tot een verslechterde thuissituatie. De Raad stelde dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd door de spanningen tussen de ouders en de onvoorspelbaarheid van de vader, die ook te maken had met problematiek rondom agressie en middelengebruik.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2018 gaven zowel de moeder als de vader hun standpunten weer. De moeder pleitte voor een ondertoezichtstelling, terwijl de vader dit niet noodzakelijk achtte, omdat hij en de moeder zelfstandig hulpverlening hadden gevonden. De gecertificeerde instelling bevestigde de zorgen over de instabiliteit van de situatie en de negatieve invloed op de kinderen.

Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was, gezien de jonge leeftijd van de kinderen en de instabiele situatie waarin zij verkeerden. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde de minderjarigen onder toezicht voor de duur van twaalf maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier werd verzocht om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Rotterdam te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.230.366/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/533642
Zaaknummer rechtbank : JE RK 17-2767
beschikking van de meervoudige kamer van 21 maart 2018
inzake
[appellant] ,
te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel,
en
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.J. Naber,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
- [de gecertificeerde instelling] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de tussenbeschikkingen 18 en 29 augustus 2017 en de eindbeschikking van 1 november 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De eindbeschikking van 1 november 2017 wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De raad is op 29 december 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De ouders hebben op 5 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. H.J. Hertog-Visser namens haar kantoorgenoot mr. A.J.C. van Bemmel;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat thans het volgende vast:
- uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige 1] , geboren [in] 2017 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 1] );
- [de minderjarige 2] , geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 2] ) (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen);
- het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders;
- de ouders zijn op 22 februari 2018 feitelijk uit elkaar gegaan; de moeder is uit de echtelijke woning vertrokken, de minderjarigen verblijven feitelijk bij de vader;
- de moeder heeft bij de rechtbank Rotterdam een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex artikel 821 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend.
3.2
Bij de tussenbeschikking van 18 augustus 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam zijn de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld van de [de gecertificeerde instelling] , met ingang van 18 augustus 2017 tot 18 november 2017. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verleend in een voorziening voor pleegzorg (netwerk) met ingang van 18 augustus 2017, voor de duur van vier weken en is de beslissing voor het overige aangehouden.
3.3
Bij de tussenbeschikking van 29 augustus 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek tot verlening van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen afgewezen.
4.2
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling voor de duur van een jaar alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De raad stelt dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Na het wijzen van de bestreden beschikking is de thuissituatie van de minderjarigen verslechterd. [forensische psychiatrische polikliniek] , alwaar de vader behandeling kreeg in verband met agressieregulatie, heeft op 13 december 2017 een melding bij Veilig Thuis gedaan. [forensische psychiatrische polikliniek] heeft daarbij aangegeven onvoldoende in te kunnen staan voor de veiligheid van de moeder en de minderjarigen en schatte in dat het risico op huiselijk geweld zou kunnen toenemen. [forensische psychiatrische polikliniek] nam een wantrouwende en vijandige houding van de vader jegens de moeder en een gebrek aan probleembesef en aan zelfreflecterend vermogen bij de vader waar. Bij de vader is daarnaast anti-sociale persoonlijkheidsproblematiek en in september/oktober 2017 middelengebruik vastgesteld. De partnerrelatietherapie is niet voortgezet omdat deze het risico op huiselijk geweld kan doen toenemen. De ouders hebben vervolgens het advies van [forensische psychiatrische polikliniek] om met systeemgerichte therapie te starten niet opgevolgd. Ter zitting in hoger beroep benadrukt de raad dat het om jonge kinderen gaat, van wie de ontwikkeling wordt bedreigd door de spanningen tussen de ouders. Het bij voortduring blootgesteld worden aan deze spanningen heeft een negatieve invloed op het gevoel van veiligheid van de minderjarigen en grote gevolgen voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De ouders zijn recentelijk uit elkaar gegaan en zijn er niet in geslaagd tot een zorgregeling te komen. Daar komt bij dat de vader onvoorspelbaar is in zijn gedrag. De toekomst kent daarom voor zowel de ouders als de minderjarigen veel onzekerheid. De raad heeft de zorg dat, als de hulpverlening niet loopt zoals gewenst of verwacht wordt door met name de vader, de hulpverlening (weer) wordt beëindigd.
5.2
De moeder geeft ter zitting in hoger beroep aan dat zij graag wil dat een ondertoezichtstelling wordt opgelegd. Zij licht toe dat de spanningen tussen de ouders toenemen, onder meer naar aanleiding van het feit dat de ouders niet tot overeenstemming komen ten aanzien van de zorgregeling. Weliswaar is momenteel twee keer per week hulpverlening vanuit de organisatie [organisatie voor jeugd- en opvoedhulp] bij de moeder dan wel bij de vader in het gezin aanwezig, maar de moeder is bezorgd dat de vader met de hulpverlening stopt indien sprake is van een escalatie tussen de ouders. Een gezinsvoogd kan in die situatie daadwerkelijk doorpakken, aldus de moeder.
5.3
De vader stelt dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is, omdat de ouders zelfstandig de weg naar de hulpverlening hebben gevonden en gemotiveerd zijn om deze voort te zetten. Naast de hulpverlening vanuit [organisatie voor jeugd- en opvoedhulp] en de gecertificeerde instelling heeft de vader zich aangemeld bij PsyQ voor diagnostiek en behandeling. Het monitoren van de continuering van de hulpverlening en behandeling is onvoldoende om een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Ook het feit dat de ouders geen overeenstemming kunnen bereiken ten aanzien van de zorgregeling vormt onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling. De raad heeft daarnaast naar de mening van de vader de ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen niet onderbouwd. De minderjarigen ontwikkelen zich goed, zo blijkt bij het consultatiebureau en de kinderopvang. Ter zitting in hoger beroep benadrukt de vader dat het uit elkaar gaan van de ouders rust brengt.
5.4
De gecertificeerde instelling stelt zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt dat het fijn is dat de ouders goed meewerken aan de hulpverlening door [organisatie voor jeugd- en opvoedhulp] , maar dat het zorgelijk is dat de behandeling van de problematiek van de ouders nog niet is gestart. Het gaat om jonge kinderen, de verhouding tussen de ouders wordt gekenmerkt door toenemende spanningen en de situatie is niet stabiel. Hoe goed de ouders ook trachten de minderjarigen niet te belasten met de problematiek tussen de ouders, de minderjarigen ondervinden daar toch een negatieve invloed van. Het is belangrijk dat er vanuit de hulpverlening goed doorgepakt kan worden mocht dat nodig zijn in het belang van de minderjarigen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Het hof acht het opleggen van een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Het gaat om heel jonge kinderen, die in hun ontwikkeling worden bedreigd door het verkeren in een instabiele situatie waarin sprake is van veel spanningen tussen de ouders. Door het uiteengaan van de ouders is een nieuwe situatie ontstaan. Daar waar mogelijk in het verleden het vertrouwen nog kon bestaan dat de ouders de weg naar de hulpverlening konden vinden, is die gezamenlijke wil om te komen tot een goede en passende hulpverlening weggevallen. Het is onzeker hoe de toekomst van de minderjarigen er uitziet, nu de ouders niet in staat zijn om met behulp van vrijwillige hulpverlening tot overeenstemming over een zorgregeling te komen. Dit maakt dat de moeder nu verstoken is van contact met de minderjarigen. De vader heeft ter terechtzitting aangegeven een verzoek tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag te zullen indienen, indien de moeder niet zijn voorwaarden voor een zorgregeling accepteert. De vader is het afgelopen jaar nog niet gestart met de behandeling van zijn problematiek en is blijkens de overgelegde stukken onvoorspelbaar in zijn gedrag. De zorg bestaat bij zowel de Raad als de gecertificeerde instelling dat de vader de hulpverlening vanuit [organisatie voor jeugd- en opvoedhulp] zal beëindigen indien deze niet loopt zoals hij wenst. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de raad tot het opleggen van een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden toewijzen vanaf de datum van de beschikking.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de minderjarigen [de minderjarige 1] , geboren [in] 2017 te [geboorteplaats] , en [de minderjarige 2] , geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] , onder toezicht tot 21 maart 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, E.A. Mink en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2018.