ECLI:NL:GHDHA:2018:558

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
200.229.916/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met perspectief op gezinsopname

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige tot 27 november 2018 zijn verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de minderjarige bij haar thuis te plaatsen, of de machtiging in duur te beperken tot zes maanden. De gecertificeerde instelling verzocht het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds juni 2015 bij pleegouders woont en dat er een aanzienlijke vooruitgang is geboekt in haar ontwikkeling. De moeder heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening en heeft goede vooruitgang geboekt, maar het hof oordeelt dat het risico te groot is dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De pleegouders hebben veel tijd en energie gestoken in de zorg voor de minderjarige, die gediagnosticeerd is met een reactieve hechtingsstoornis en een ontwikkelingsachterstand. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de gecertificeerde instelling afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de positieve ontwikkeling van de minderjarige gewaarborgd moet blijven. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.229.916/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 17-3246
Zaaknummer rechtbank : C/10/536459
beschikking van de meervoudige kamer van 21 maart 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
[de gecertificeerde instelling] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te nomen: de vader;
- [de pleegouders] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
- [pleegzorg]
hierna te noemen: pleegzorg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van 9 november 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 december 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 7 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Voorts is van de zijde van de moeder bij het hof ingekomen:
- op 25 januari 2018 een V-formulier van 23 januari 2018 met bijlage;
- op 26 januari 2018 een V-formulier van 25 januari 2018 met bijlagen;
- op 27 februari 2018 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
2.4
De raad heeft bij brief van 6 februari 2018, bij het hof ingekomen op 8 februari 2018, laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- pleegzorg.
De vader en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- Uit de moeder is geboren:
- [in] 2007 te [geboorteplaats] [de minderjarige] Hof (hierna: de minderjarige).
- Ter zitting is door de advocaat van de moeder medegedeeld dat het gezag van de vader inmiddels is beëindigd.
- De minderjarige is samen met haar zusje [de minderjarige 2] op 27 november 2014 vrijwillig uit huis geplaatst.
- [de minderjarige 2] is weer thuisgeplaatst en woont bij de moeder en haar partner.
- De minderjarige woont sinds juni 2015 bij de pleegouders.
3.2
Bij beschikking van 10 november 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 27 november 2017. Ook is bij deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarige verlengd tot 27 november 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarige verlengd tot 27 november 2018. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en opnieuw recht doende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige alsnog af te wijzen, dan wel per direct op te heffen en de minderjarige bij de moeder thuis te plaatsen, dan wel om de machtiging uithuisplaatsing in duur te beperken tot zes maanden, zodat in die periode actief moet worden gewerkt aan thuisplaatsing, dan wel om – voor zover noodzakelijk geacht – middels artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) contra-expertise te gelasten door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP). Ter zitting in hoger beroep licht de moeder haar verzoek als volgt toe:
- primair verzoekt zij het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en de minderjarige thuis te plaatsen;
- subsidiair, dat wil zeggen indien de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd, verzoekt zij de verlenging gepaard te laten gaan met de aanwijzing dat er een gezinsopname moet komen.
4.3
De gecertificeerde instelling verweert zich en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen alsmede af te wijzen het in duur beperken van de machtiging dan wel een contra-expertise te gelaten bij het NIFP.

5.De motivering van de beslissing

De machtiging tot uithuisplaatsing
5.1
De moeder stelt dat niet is afgesproken dat de minderjarige zou gaan opgroeien in het perspectiefbiedend pleeggezin. De gecertificeerde instelling heeft aan de moeder de toezegging gedaan dat een thuisplaatsing van de minderjarige zou worden onderzocht indien de thuisplaatsing van haar zus [de minderjarige 2] goed zou verlopen. De thuisplaatsing van [de minderjarige 2] is goed verlopen, maar het onderzoek naar een thuisplaatsing van de minderjarige heeft nooit plaatsgevonden. In plaats daarvan heeft de gecertificeerde instelling de raad verzocht onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. De moeder stelt altijd open te hebben gestaan voor hulpverlening. De minderjarige lijdt onder het feit dat [de minderjarige 2] wel is thuisgeplaatst en zij zelf niet. Het is onbegrijpelijk voor de moeder dat de kinderrechter heeft overwogen dat bij de minderjarige sprake zou zijn van een broze ontwikkeling en dat alleen de pleegouders leren hoe zij met de minderjarige moeten omgaan. Ook de moeder is leerbaar gebleken. Verder komt de moeder afspraken met de hulpverlening na en ook de bezoekregeling verloopt goed. Zowel de moeder als de minderjarige hebben het afgelopen jaar een aanzienlijke vooruitgang geboekt en beiden hebben aangegeven de contactregeling te willen uitbreiden. Ter zitting in hoger beroep benadrukt de moeder dat [specialist in de behandeling van psychiatrische problemen] , alwaar de minderjarige individuele therapie krijgt en de pleegouders onder meer Video Interactie Begeleiding, heeft aangegeven dat een gezinsopname tot de mogelijkheden behoort.
5.2
De gecertificeerde instelling stelt dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. Na alle verlieservaringen en wisselingen van opvoeders en school zou een terugplaatsing bij de moeder betekenen dat de minderjarige weg moet uit een voor haar vertrouwde omgeving. Het heeft lange tijd geduurd voordat de minderjarige vertrouwen begon te krijgen in de pleegouders en zij zich aan hen ging hechten. De minderjarige is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis, een posttraumatische stressstoornis en een algehele ontwikkelingsachterstand. De zorg die de pleegouders bieden aan de minderjarige vraagt heel veel van hen. Zij hebben een uitgebreid hulpverleningstraject doorlopen om de minderjarige te kunnen bieden wat zij nodig heeft. Het is zeer de vraag of de moeder in staat zou zijn een dergelijke mate aan tijd, inzet en energie te wijden aan de minderjarige. De moeder bleek reeds niet in staat tot relatief eenvoudige investeringen, zoals het bijwonen van een middag op de school van de minderjarige. Daarnaast wilde de moeder niet meewerken aan begeleiding in de thuissituatie door het wijkteam toen de hulp van [specialist in de behandeling van psychiatrische problemen] nog niet aan de orde was. De gecertificeerde instelling betwist dat aan de moeder de toezegging is gedaan dat zou worden onderzocht of de minderjarige weer teruggeplaatst zou kunnen worden bij de moeder. Tijdens de intake in 2016 is bij [specialist in de behandeling van psychiatrische problemen] kenbaar gemaakt dat het de bedoeling is dat de minderjarige bij de pleegouders blijft wonen. De gecertificeerde instelling geeft ter zitting in hoger beroep aan niet op de hoogte te zijn gebracht van het voorstel van [specialist in de behandeling van psychiatrische problemen] om een gezinsopname te realiseren. Alle hulpverlening is gericht op het laten verblijven van de minderjarige in het perspectiefbiedend pleeggezin. De behandeling van de zaak betreffende de gezagsbeëindiging is aangehouden tot de beslissing van het hof in de onderhavige zaak.
5.3
Pleegzorg benadrukt ter zitting in hoger beroep dat de begeleiding wordt geboden vanuit het oogpunt dat de minderjarige in het perspectiefbiedend pleeggezin zal opgroeien. Pleegzorg heeft een behoorlijke ontwikkeling bij de minderjarige waargenomen en geeft aan dat de minderjarige het nu goed doet op school en veel vriendinnetjes in de wijk heeft. Pleegzorg bevestigt dat de minderjarige de moeder vaker wil zien en dat zij een uitbreiding van de contacturen belangrijk vindt.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat het van groot belang is dat de positieve ontwikkeling van de minderjarige, die na veel investering door de pleegouders en de hulpverlening op gang is gekomen, gewaarborgd wordt. De minderjarige verblijft nu al enige jaren bij de pleegouders. De opvoeding en de verzorging van de minderjarige vergen veel van een verzorger. Het hof acht het risico, dat de moeder hiertoe niet in staat is, te groot. Het hof is van oordeel dat het niet in het belang is van de minderjarige om nu nog te bezien of een thuisplaatsing bij de moeder gerealiseerd kan worden. Dit zou betekenen dat een gezinsopname moet plaatsvinden waarvoor thans een wachtlijst van 8 tot 9 maanden is. Het hof begrijpt dat tussen de gecertificeerde instelling en [specialist in de behandeling van psychiatrische problemen] geen overleg heeft plaatsgevonden over een gezinsopname, zoals [specialist in de behandeling van psychiatrische problemen] die voorstelt. Het hof onderschrijft het standpunt hierover van de gecertificeerde instelling. De minderjarige is te kwetsbaar om haar nu weer uit haar vertrouwde omgeving te halen en de plek waar zij nu opgroeit op het spel te zetten. Dit betekent dat, wat daar verder ook van zij, ook het subsidiaire verzoek van de moeder niet zal worden toegewezen. Het hof acht het wel van belang dat wordt bezien hoe de contactregeling tussen de moeder en de minderjarige kan worden uitgebreid.
Het deskundigenonderzoek
5.5
De moeder stelt dat, voor zover dat door het hof noodzakelijk wordt geacht, een NIFP-onderzoek dient te worden gelast.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Art. 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Het verzoek dient voldoende concreet en ter zake dienend te zijn en feiten en omstandigheden te bevatten die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige. Het hof overweegt dat de moeder haar verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek in het geheel niet heeft onderbouwd, zodat het hof dit verzoek reeds daarom zal afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, E.A. Mink en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2018.