ECLI:NL:GHDHA:2018:557

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
200.212.155/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders en minderjarigen na scheiding met verzoek tot wijziging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en zijn twee minderjarige kinderen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De vader, bijgestaan door zijn advocaat, heeft in hoger beroep verzocht om de omgangsregeling te wijzigen, zodat hij meer tijd met zijn kinderen kan doorbrengen. De moeder, die ook vertegenwoordigd was door haar advocaat, verzet zich tegen deze wijziging en vraagt het hof de eerdere beschikking in stand te laten. De minderjarigen, die in staat zijn hun wensen te verwoorden, hebben aangegeven dat zij een ruimere omgang met hun vader willen.

Tijdens de zitting op 1 maart 2018 zijn de wensen van de minderjarigen besproken, en het hof heeft vastgesteld dat de huidige omgangsregeling niet in hun belang is. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de wensen van de kinderen te honoreren. Het hof heeft besloten dat de omgangsregeling zal worden aangepast, zodat de minderjarigen één keer in de veertien dagen op zaterdag bij de vader kunnen zijn, met een uitbreiding van de regeling in de zomervakantie.

De uitspraak van het hof op 21 maart 2018 vernietigt de eerdere beschikking en legt een nieuwe omgangsregeling vast, waarbij de wensen van de minderjarigen centraal staan. De ouders zijn verplicht om gezamenlijk met de kinderen te bespreken hoe de beslissing van het hof zal worden uitgevoerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de nieuwe regeling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele verdere juridische stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 21 maart 2018 (
bij vervroeging)
Zaaknummer : 200.212.155/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-1140
Zaaknummer rechtbank : C/09/505415
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S.K. Gopal te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.J. Wytzes te Amstelveen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 21 maart 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 december 2016 van de rechtbank Den Haag (hierna: de bestreden beschikking).
De moeder heeft op 15 mei 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 13 februari 2018 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 9 februari 2018 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de raad:
- op 18 april 2017 de brief van de raad van 14 april 2017 met als bijlage het raadsrapport van 15 augustus 2016.
Met de hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] is voorafgaand aan de zitting afzonderlijk in raadkamer gesproken.
De zaak is op 1 maart 2018 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, vergezeld door een stagiair;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 20 mei 2016 van rechtbank Den Haag.
Bij de tussenbeschikking van 20 mei 2016 van rechtbank Den Haag is een beslissing ter zake van de omgangsregeling aangehouden en de raad verzocht een onderzoek te verrichten, alsmede de rechtbank te rapporteren en te adviseren.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, met wijziging in zoverre van de beschikking van 23 april 2013 van het gerechtshof Amsterdam, bepaald dat de hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] omgang met de vader zullen hebben één keer in de veertien dagen op zaterdag van 16.00 uur tot 21.00 uur, in en nabij Den Haag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd geweest van 20 april 2002 tot 26 oktober 2010;
- zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
[de minderjarige 1] , geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] );
[de minderjarige 2] , geboren op [in] 2004 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ) (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen);
- de minderjarigen hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder;
- de moeder is bij beschikking van 28 augustus 2012 van het gerechtshof Amsterdam alleen met het gezag over de minderjarigen belast;
- bij beschikking van 12 september 2012 van de rechtbank Amsterdam is, voor zover in hoger beroep van belang, een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de minderjarigen bij de vader zijn eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties, waarbij de moeder de minderjarigen uit school naar de vader brengt en de vader de minderjarigen op zondag naar de moeder terugbrengt. Bij beschikking van het 23 april 2013 van het gerechtshof Amsterdam is de laatstgenoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam bekrachtigd.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat er een nieuwe omgangsregeling wordt vastgesteld, te weten dat:
- één keer in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school omgang plaatsvindt tussen de vader en de minderjarigen en dat de vader zorgt dat de minderjarigen op vrijdag uit school bij hem komen en maandag voor schooltijd op school zijn;
- alsmede 2/3e van de schoolvakanties.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof het door de vader ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
4. De vader stelt dat het feit dat de moeder weerstand heeft tegen omgang tussen de vader en de minderjarigen, niet in de weg staat aan uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder stelt haar eigen belang boven dat van de minderjarigen door haar weigering mee te werken aan de door de raad geadviseerde omgangsbemiddeling van Ouderschap Blijft. Het vaststellen van een beperkte omgangsregeling is schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarigen. Er zijn geen contra-indicaties voor omgang. De moeder heeft de plicht om de band tussen de vader en de minderjarigen te bevorderen. De minderjarigen hebben afzonderlijk van elkaar verklaard een ruime, onbegeleide omgang met de vader te willen. De vader stelt verder dat zijn zakelijke en financiële omstandigheden buiten beschouwing moeten worden gelaten. Voorts betoogt de vader dat zijn vermeende ‘kampen met structurele en ernstige psychische problemen’ niet bij het oordeel inzake de omgang betrokken mag worden. De klacht die hieromtrent tegen hem is ingediend bij de Kamer voor het Notariaat te Amsterdam is ongegrond verklaard. Ter zitting in hoger beroep geeft de vader aan dat de huidige omgangsregeling, te weten van 16:00 uur tot 21:00 uur, te kort is om activiteiten met de minderjarigen te ondernemen en/of serieuze zaken met elkaar te delen. Hij geeft desgevraagd ter zitting aan akkoord te gaan met de door [de minderjarige 1] in het kindgesprek voorafgaand aan de zitting in hoger beroep geuite wensen om van 12:00 uur tot 21:00 uur naar de vader te gaan en om in de schoolvakanties wanneer hij op zaterdag komt, ook op zondag te komen, zonder overnachting. De vader gaat ook akkoord met de door [de minderjarige 2] in het kindgesprek geuite wens om in de zomervakantie een week bij de vader te verblijven. Indien [de minderjarige 1] dat wil, kan hij ook in de zomervakantie een week komen. Daarbij heeft de vader wel te kennen gegeven dat hijzelf deze tijd te kort blijft vinden.
5. De moeder betwist dat er geen contra-indicaties voor omgang zijn. De vader is volgens haar niet in staat op verantwoorde wijze de omgangsmomenten vorm te geven. De vader heeft geen gehoor gegeven aan de suggestie van de rechtbank de omgangsmomenten de eerste tijd te laten plaatsvinden in aanwezigheid van de grootouders van vaderszijde. [de minderjarige 2] heeft vervolgens tijdens een omgangsmoment in mei 2017 bij de moeder telefonisch aangegeven dat de vader bier dronk en [de minderjarige 2] als gevolg daarvan de situatie bij de vader niet veilig achtte. De moeder voert verder aan dat de vader, ten tijde van de klacht die in 2015 bij de Kamer voor het notariaat was ingediend, psychische klachten had, regelmatig onder invloed was, voor geluidsoverlast zorgde en inmenging van de politie noodzakelijk bleek. Dit alles klemt temeer nu [de minderjarige 1] in verband met een verstandelijke beperking extra zorg behoeft. De minderjarigen hebben zelf aangegeven de omgangsregeling langzaam te willen uitbreiden. De moeder stelt dat haar weigering mee te werken aan het traject bij Ouderschap Blijft niet betekent dat zij stelselmatig afziet van (vrijwillige) hulpverlening. Zij voert aan dat de ouders reeds jarenlang en intensief een traject hebben gevolgd zonder resultaat en dat zij niets ziet in een nieuw hulpverleningstraject zolang de vader niet erkent dat bij hem sprake is van psychische problemen. Ook de moeder gaat desgevraagd akkoord met de door de minderjarigen in het kindgesprek geuite wensen ten aanzien van de omgangsregeling zoals beschreven in rechtsoverweging 4. Zij geeft aan te voorzien dat ook [de minderjarige 1] in de zomervakantie een week bij de vader wil verblijven en gaat ook hiermee akkoord.
6. De raad geeft ter zitting in hoger beroep aan dat het in het belang is van de minderjarigen dat de ouders gehoor geven aan de wensen van de minderjarigen ten aanzien van de omgangsregeling. De minderjarigen hebben een leeftijd bereikt waarop zij hun wensen goed kunnen verwoorden. Nu al een heel weekend naar hun vader gaan is om die reden niet in hun belang. Wel kunnen ouders en kinderen van een vastgelegde regeling afwijken en kiezen voor meer contact tussen de vader en de kinderen. Een regeling met een opbouw vaststellen is alleen in hun belang als de kinderen dat zelf ook willen. Het is positief dat de ouders zich bereid hebben verklaard de uitkomst van de procedure gezamenlijk met de minderjarigen te bespreken.
7. Het hof overweegt als volgt. De minderjarigen hebben in het kindgesprek voorafgaand aan de zitting in hoger beroep duidelijk en concreet de navolgende wensen aangegeven ten aanzien van de omgangsregeling met de vader. De raad heeft geadviseerd deze wensen te honoreren. Ook het hof acht het van belang de wensen van de minderjarigen te volgen. Dit brengt mee dat zal worden vastgelegd dat de minderjarigen een volle week in de zomervakantie bij de vader verblijven waarbij voor [de minderjarige 1] geldt dat hij zelf mag beslissen of hij dat ook wil. Zowel de ouders als de raad hebben aangegeven hiermee akkoord te gaan. Het hof zal vastleggen dat dit de tweede week van de zomervakantie is, waarbij geldt dat de ouders in onderling overleg kunnen kiezen voor een andere week. Ten aanzien van [de minderjarige 1] geldt dat hij op de zaterdagen één keer in de veertien dagen voortaan van 12:00 uur tot 21:00 uur naar zijn vader zal gaan. In de schoolvakanties zal hij in de betreffende weekenden ook op zondag van 12:00 uur tot 21:00 uur naar zijn vader gaan. Voor [de minderjarige 2] blijft de regeling, afgezien van de voornoemde week in de zomervakantie, gelden zoals die door de rechtbank is vastgesteld, te weten op de zaterdagen één keer in de veertien dagen na het voetballen, van 16.00 uur tot 21 uur. Het hof acht het niet in het belang van de minderjarigen om een opbouwende regeling vast te leggen, maar overweegt dat de minderjarigen buiten de omgangsregeling om naar de vader kunnen gaan indien zij dit willen en beide ouders daarmee akkoord gaan, zoals nu ook al wel eens het geval is.
8. De ouders hebben desgevraagd aangegeven gezamenlijk met de minderjarigen te zullen bespreken hoe de beslissing van het hof luidt.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van 23 april 2013 van gerechtshof Amsterdam, dat:
- [de minderjarige 1] omgang met de vader zal hebben één keer in de veertien dagen op zaterdag van 12.00 uur tot 21.00 uur;
- [de minderjarige 2] omgang met de vader zal hebben één keer in de veertien dagen op zaterdag van 16.00 uur tot 21.00 uur;
- [de minderjarige 2] in de zomervakantie gedurende een week omgang met de vader zal hebben, inclusief overnachtingen, indien [de minderjarige 1] dat wenst, geldt deze regeling ook voor hem waarbij heeft te gelden dat dit de tweede week van de zomervakantie zal zijn, tenzij de ouders in onderling overleg anders overeenkomen;
- [de minderjarige 1] in de schoolvakanties, in de weekenden dat hij op zaterdag omgang met de vader heeft, ook op de zondag van 12.00 uur tot 21.00 uur omgang met de vader zal hebben;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A. Zonneveld en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2018.