[naam verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in [naam inrichting].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het op
22 februari 2018 gehouden onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Waar hierna wordt gesproken van zaken met onderscheiden parketnummers is dat een administratieve aanduiding, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan hetgeen rechtens volgt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg bevolen voeging van die zaken.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder parketnummer 10-811190-15 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10-812040-16 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, en is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-811190-15
hij op of omstreeks 11 november 2015 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [A] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [A] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen/gestompt (ten gevolge waarvan die [A] ten val is gekomen), en/of
- ( terwijl die [A] weerloos op de grond lag) die [A] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft getrapt/geschopt/gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2015 te Vlaardingen aan [A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (zwaar) hersenletsel, heeft toegebracht door
- die [A] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan/stompen (ten gevolge waarvan die [A] ten val is gekomen), en/of
- ( terwijl die [A] weerloos op de grond lag) die [A] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te trappen/schoppen/stampen.
Zaak met parketnummer 10-812040-16 (gevoegd)
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 te Maassluis met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans één, blik(jes) bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Supermarkt X (gelegen aan de [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [B] (werkzaam bij de Supermarkt X ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- ( met kracht) duwen van die [B]en/of
- ( daarbij) (op dreigende wijze) toevoegen van de woorden aan die [B] "ik sta op duizenden camerabeelden, je moet me niet meer aanraken, als je dit toch doet, steek ik je in je nek" en/of
- ( daarbij) met zijn, verdachtes, hand richting zijn, verdachtes, broekzak gaan;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 te Maassluis met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans één, blik(jes) bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Supermarkt X (gelegen aan de [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 te Maassluis [B] (werkzaam bij de Supermarkt X) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk die [B] dreigend de woorden toegevoegd: "ik sta op duizenden camerabeelden, je moet me niet meer aanraken, als je dit toch doet, steek ik je in je nek", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder parketnummer
10-811190-15 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10-812040-16 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Betrouwbaarheid verklaringen van de getuigen [C] en [D]
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [C] en [D] onvoldoende betrouwbaar zijn.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het navolgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte zich op het standpunt stelt dat er in de avond/nacht van 11 november 2015 meerdere fysieke confrontaties hebben plaatsgehad, waar de verdachte bij betrokken is geweest. Volgens de verdachte zou er eerst een gevecht hebben plaatsgehad in de Pieter Karel Drossaertstraat, en daarna zou het incident op de op tientallen meters afstand daarvan gelegen Zomerstraat hebben plaatsgehad.
Hoewel er aanwijzingen zijn dat er vóór het geweldsincident in de Zomerstraat, waarvan [A] het slachtoffer is geworden, geweld heeft plaatsgehad is – ook al omdat de verdachte daar geen duidelijkheid over heeft verschaft, althans ook wisselend over heeft verklaard – niet komen vast te staan wat er precies is gebeurd en wie er op welke wijze betrokken was bij mogelijke andere geweldsincidenten die avond/nacht.
Wel is komen vast te staan dat er rond middernacht een geweldsincident heeft plaatsgehad in de Zomerstraat te Vlaardingen. Van dit incident zijn de heren [C] en [D]
getuige geweest.
Deze getuigen van het geweldincident in de Zomerstraat te Vlaardingen hebben, toen de politie, na een melding van de getuige [C], in de nacht ter plaatse kwam, zoals te doen gebruikelijk, een eerste korte verklaring gegeven. [C] is dezelfde woensdag 11 november 2015 in de avond om 20.00 uur en [D], de man met de twee honden, een dag later op donderdag 12 november 2015 te 13.00 uur uitgebreid en in detail door de politie gehoord.
[C] ziet een en ander vanaf zijn balkon plaatsvinden, ter hoogte van een lantarenpaal en [D] loopt met zijn twee honden op straat en neemt in die Zomerstraat de verdachte waar alsmede het slachtoffer, die dan al op de grond ligt.
Deze verklaringen van de getuigen sluiten naar het oordeel van het hof op elkaar aan. Van enige beïnvloeding onderling dan wel door de politie is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet gebleken, noch is een begin van aannemelijkheid daarvan naar voren gekomen.
Daarnaast zijn deze getuigen op verzoek en in aanwezigheid van de raadsman als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris. Ook uit dit verhoor kan het hof niet afleiden dat deze getuigen niet betrouwbaar zouden zijn en er twijfel is ontstaan omtrent hun waarnemingen. De getuigen verklaren consequent en consistent, op hoofdpunten geheel in lijn met hun eerdere verklaringen.
Voorts is van belang dat de getuigen toevallige toeschouwers zijn van het incident tussen de verdachte en het slachtoffer in de Zomerstraat te Vlaardingen.
Dat hun verklaringen, tegenover elkaar afgezet, op enkele details afwijken, zoals buik of rug ligging, kan daar niet aan afdoen.
Tot slot stelt het hof ter beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen vast, dat het ten laste gelegde in de Zomerstraat een complex van handelingen betreft, dat als geheel dient te worden beoordeeld. De door het hof te bezigen bewijsmiddelen dienen dan ook in onderling verband en in samenhang met elkaar te worden bezien.
De stelling van de raadsman onder punt 21 van zijn pleitnotities omtrent het ontbreken van forensisch steunbewijs voor de verklaringen van de getuigen dat er geschopt of getrapt zou zijn, kan het hof niet volgen.
Immers, er heeft geen onderzoek zoals bedoeld door de verdediging plaatsgevonden. Aldus beschouwd is niets vastgesteld omtrent het aangetroffen bloed op de schoenen van de verdachte en is er in die zin geen steunbewijs zoals door de raadsman aangevoerd. Het Openbaar Ministerie vond DNA-onderzoek kennelijk niet nodig. Ook de verdediging heeft niet om een dergelijk onderzoek gevraagd. Het gaat dan niet aan om ter verdediging (eerst) bij pleidooi in hoger beroep voor meerdere uitleg vatbaar te stellen, dat niet is vastgesteld dat bij het op de schoenen van de verdachte aangetroffen bloed, ook sprake is van het bloed van het slachtoffer.
Het hof is, gelet op al het vorenstaande, van oordeel dat beide verklaringen betrouwbaar zijn en derhalve tot bewijs van het ten laste gelegde kunnen worden gebezigd.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Om tot een veroordeling voor poging tot doodslag te komen is vereist dat verdachte daartoe opzet moet hebben gehad. Dit opzet moet zich minst genomen in voorwaardelijke vorm hebben gerealiseerd.
Nu de verdediging in hoger beroep op dit punt geen onderbouwd standpunt heeft ingenomen, zal het hof volstaan met de navolgende overwegingen.
Het hof is van oordeel dat de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op de (mogelijke) dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op die gevolgen heeft aanvaard. Dit maakt dat aan de voorwaarden voor voorwaardelijk opzet is voldaan. Van aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak onder parketnummer 10-811190-15 primair en in de zaak onder parketnummer 10-812040-16 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-811190-15
hij
op ofomstreeks 11 november 2015 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [A] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [A] meermalen
, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen
het gezicht, althanshet hoofd heeft geslagen/gestompt
(ten gevolge waarvan die [A] ten val is gekomen),en
/of
- (terwijl die [A] weerloos op de grond lag)die [A]
meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen
het gezicht, althanshet hoofd heeft getrapt/geschopt/gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak met parketnummer 10-812040-16 (gevoegd)
hij op
of omstreeks26 oktober 2015 te Maassluis met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eëigening heeft weggenomen twee
, althans één, blik
(jes
)bier
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Supermarkt X
(gelegen aan de [adres]
), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/ofgevolgd van
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [B] (werkzaam bij de Supermarkt X), gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en)uit het
- (met kracht) duwen van die Weeke en/of
-
(daarbij) (op dreigende wijze
)toevoegen van de woorden aan die [B]"ik sta op duizenden camerabeelden, je moet me niet meer aanraken, als je dit toch doet, steek ik je in je nek" en
/of
-
(daarbij
)met zijn, verdachtes, hand richting zijn, verdachtes, broekzak gaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Beroep op noodweer en noodweerexces (ten aanzien van het onder parketnummer 10-811190-15 bewezenverklaarde)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities – aangevoerd, dat de verdachte een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. De verdachte dient derhalve, bij bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman onderscheidt bij de bespreking van dit verweer twee incidenten; het geweldincident op de Zomerstraat en de invulling van het door de verdachte en de raadsman geschetste incident dat daar aan vooraf zou zijn gegaan en zich afgespeeld zou hebben in de Pieter Karel Drossaertstraat, hierna: incident I.
Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht luidt:
"1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt."
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging niet kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien.
Hiervan is naar het oordeel van het hof sprake ten aanzien van het geweldincident in de Zomerstraat en de daarbij door het Hof bewezen handelingen van de verdachte.
Immers, uit de door het hof voor het bewijs gebezigde verklaring van [C] komt onder meer naar voren dat het slachtoffer met zijn gezicht naar voren kwam aanlopen en daarachter liep de verdachte. De verdachte heeft, zonder dat het slachtoffer dit kon zien, hard met zijn vuist geslagen op de rechterkant cq. het achterhoofd van het slachtoffer, die hierna aan het wankelen was op zijn benen. Het slachtoffer kreeg toen weer een klap op dezelfde manier en op dezelfde plek op het hoofd. Het slachtoffer viel daarop voorover op de grond en bewoog niet meer. De verdachte heeft vervolgens het slachtoffer vele malen op zijn hoofd geslagen waarbij het volgens de getuige leek of het hoofd van het slachtoffer een boksbal was.
Voor noodweer is voorts vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".
Gelet op de hiervoor weergegeven en voor het bewijs gebezigde verklaring van Bouman was van een dergelijke ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op het hiervoor weergegeven moment in de Zomerstraat evident geen sprake.
Aldus beschouwd kan dan ook evenmin sprake zijn van noodweerexces.
Echter, de raadsman heeft aangevoerd dat aan het incident in de Zomerstraat een vechtpartij voorafging, incident I, waarbij verdachte tegenover drie andere personen stond onder wie het latere slachtoffer en waarbij de verdachte als eerste werd geslagen. Daarbij betoogt de raadsman voorts dat
mogelijkbij de verdachte sprake was van (grote) boosheid, die heviger
zou kunnen zijngeworden toen de verdachte ontdekte dat hij de bij zijn aanhouding vastgestelde snij- of steekwond had. De raadsman acht het aannemelijk dat die boosheid vervolgens de overschrijding van de redelijke grenzen van de verdediging heeft beïnvloed.
Het hof verwerpt dit verweer nu uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – zie ook het hierboven onder het kopje
‘Betrouwbaarheid verklaringen van de getuigen [C] en [D]overwogene ten aanzien van de mogelijke geweldsincidenten vóór het incident in de Zomerstraat - dit verweer niet aannemelijk is geworden.
Het hof overweegt in dit verband voorts nog dat, de door de raadsman geopperde mogelijkheden ook in schril contrast staan met de verdachte zijn verklaring van 19 november 2015, waarbij deze een geheel andere aanleiding geeft voor het knock-out tegen de grond slaan van het slachtoffer in de Zomerstraat.
Uit de verklaring van de verdachte op pagina 74 van het proces-verbaal komt namelijk naar voren dat het slachtoffer de tas van de verdachte pakte en verdachte daarop tegen het slachtoffer heeft gezegd dat deze de tas niet kon krijgen omdat die tas, een Feijenoord tas, niet van verdachte was.
Er ontstond naar zeggen van de verdachte toen weer een worsteling. De verdachte heeft het slachtoffer een ‘hoek/hoekstoot’ gegeven waardoor het slachtoffer ‘knock-out’ ging. In die setting zag de verdachte een man die contact met hem maakte. De man zou tegen hem hebben gezegd dat hij zijn hond zou loslaten, althans iets in die trant, waarop de verdachte zou hebben gereageerd met de woorden ‘doe normaal’ en vervolgens zijn tas heeft gepakt.
Het is evident dat de verdachte hier spreekt over het geweldincident in de Zomerstraat en zijn contact met de getuige [D], hetgeen voor een deel ook aansluit bij diens getuigenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-811190-15 primair bewezen verklaarde levert op: