ECLI:NL:GHDHA:2018:514

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
200.226.969/01 en 200.228.423/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van de moeder en de vader. De kinderen staan sinds 29 april 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, vanwege ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling door huiselijk geweld en criminele activiteiten van de vader. De moeder en de vader zijn in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2017, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen werd verlengd tot 29 april 2018. De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderen per direct thuis te laten wonen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder en de vader hebben beiden een problematische relatie met elkaar, waarbij de vader herhaaldelijk dreigementen heeft geuit naar hulpverleners en de moeder. De gecertificeerde instelling heeft geconstateerd dat er geen gedragsverandering heeft plaatsgevonden bij de ouders sinds de uithuisplaatsing van de kinderen. De ouders hebben blijk gegeven van een gebrek aan probleeminzicht en zelfreflectie, wat hen niet in staat stelt om de situatie van de kinderen te verbeteren. Het hof concludeert dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

De beslissing van het hof benadrukt de ernst van de situatie en de noodzaak van bescherming van de kinderen tegen de onveilige thuissituatie. Het hof heeft de ouders aangespoord om hulp te zoeken en aan hun problemen te werken, maar heeft tegelijkertijd de veiligheid van de kinderen vooropgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.226.969/01 en 200.228.423/01
zaakgegevens rechtbank : C/10/522075 / JE RK 17-684

beschikking van de meervoudige kamer van 17 januari 2018

inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.M. Koers te Rotterdam,
en
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. V.M. Weski te Rotterdam,
tegen
Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming,
als vertegenwoordiger van:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna ook te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de tussenbeschikking van 20 april 2017 van de rechtbank Rotterdam en de beschikking van 1 september 2017 van de rechtbank Rotterdam, uitgesproken onder voormelde zaakgegevens.

Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.226.969/01
De moeder is op 6 november 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van
1 september 2017, hierna te noemen: de bestreden beschikking.
De gecertificeerde instelling heeft op 13 december 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 8 november 2017 een brief van 7 november 2017 met bijlagen;
- op 15 december 2017 een brief van 14 december 2017 met bijlage.
De raad heeft het hof bij brief van 1 december 2017 laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
In de zaak met zaaknummer 200.228.423/01
De vader is op 29 november 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De gecertificeerde instelling heeft op 13 december 2017 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader is op 15 december 2017 een brief van 14 december 2017 met bijlage bij het hof ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 18 december 2017 laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
De zaken zijn gezamenlijk op 20 december 2017 mondeling behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd [a en b]

De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1] , op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- [kind 2] , op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [kind 3] , op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] (hierna te noemen: [kind 3] , en gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De kinderen staan sinds 29 april 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling. [kind 1] en [kind 2] zijn op 8 juli 2016 in een crisispleeggezin geplaatst en [kind 3] kort na zijn geboorte op 12 juli 2016.
Voorts is uit het huwelijk van de moeder en de vader geboren: [kind 4] , op
[geboortedatum 4] te [geboorteplaats 4] (hierna te noemen: [kind 4] ). Bij beschikking van 4 oktober 2017 is [kind 4] voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en is machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Bij beschikking van 17 oktober 2017 van de rechtbank Rotterdam is machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 4] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 4 januari 2018. Deze beschikking is bij beschikking van 6 december 2017 van dit hof bekrachtigd.

De omvang van het geschil

Bij de beschikking van 20 april 2017 is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 29 april 2018 en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 29 oktober 2017, uitvoerbaar bij voorraad. De zaak is voor het overig verzochte aangehouden in afwachting van een voortgangsrapportage van de gecertificeerde instelling waaruit het verloop van de ingezette hulpverlening en de stand van zaken van de behandeling van de vader bij de Waag blijkt.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de aan de gecertificeerde instelling verleende machtiging uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 29 april 2018.
De ouders zijn het niet eens met deze beslissing. Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de kinderen per direct thuis kunnen wonen, dan wel een beslissing te nemen zoals het hof juist acht.
De gecertificeerde instelling bestrijdt de verzoeken en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De motivering van de beslissing

1. De moeder stelt dat de rechtbank bij de beslissing tot uithuisplaatsing van de kinderen veel waarde heeft gehecht aan de noodzaak en het verloop van de agressiebehandeling van de vader. Over de positie of rol van de moeder is niets overwogen. Ook de gecertificeerde instelling benoemt slechts zijdelings dat er onduidelijkheid is over de (on)mogelijkheden en opvoedcapaciteiten van de moeder. Hoewel de vader het hart op de tong heeft, is van enige vorm van agressie jegens de moeder of de kinderen niet gebleken. Hij blaft, maar bijt niet, aldus de moeder. Dit wordt bevestigd door de GZ-psycholoog [naam] . Inmiddels heeft de vader de kinderen al bijna een jaar niet gezien en ontstaat des te meer wanhoop en frustratie. De vader is gestart met behandeling bij het Dok. De moeder is gek op de vader en hun droom is om weer een gezin te vormen samen met hun inmiddels vier kinderen. Van de moeder kan niet gevergd worden afstand te nemen van de vader. Het uithuisplaatsen van jonge kinderen is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd.
2. De vader erkent dat hij door frustratie over het feit dat zijn kinderen niet bij hem en de moeder teruggeplaatst worden dreigende taal kan gebruiken, maar stelt dat hij nooit van plan is die dreigementen ten uitvoer te leggen. Hij heeft de kinderen al bijna een jaar niet meer mogen zien. [kind 4] heeft hij zelfs nog nooit gezien. Totdat de gecertificeerde instelling in beeld kwam, waren er nimmer signalen ontvangen bij instanties over de (on)mogelijkheden en opvoedcapaciteiten van de moeder. Er heeft tot op heden geen onderzoek plaatsgehad naar de mogelijkheden van de moeder. De ouders staan open voor opvoedondersteuning, mocht uit een onafhankelijk objectief onderzoek blijken dat dit nodig is.
3. De gecertificeerde instelling stelt dat het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming sinds juni 2016 bij het gezin is betrokken vanwege de dreiging en agressie vanuit de vader. De situatie is sindsdien niet verbeterd, integendeel. De vader heeft opnieuw doodsbedreigingen richting een jeugdbeschermer geuit, is daarvoor recent weer veroordeeld en heeft ruim drie weken vastgezeten. De zorgen binnen het gezin betreffen het huiselijk geweld waar de kinderen aan zijn blootgesteld. De moeder kan en wil niet loskomen van de vader en verkiest hem boven de kinderen. Het ontbreekt de ouders aan probleeminzicht. Aan het gedrag van de oudste twee kinderen is te zien dat zij veel onveiligheid hebben meegemaakt in de thuissituatie. Opvoedondersteuning is vanwege veiligheidsoverwegingen niet te realiseren in de thuissituatie. De moeder is op enig moment met haar kinderen zonder vader in een pleeggezin geplaatst, maar heeft zich daar na twee dagen laten ophalen. Toen het de politie vervolgens ter ore kwam dat de moeder van de vader de opdracht kreeg om de kelen van de kinderen door te snijden en hierna zichzelf wat aan te doen, is direct ingegrepen en zijn de kinderen met spoed uithuisgeplaatst op een geheime locatie. Sinds de uithuisplaatsing is er bij beide ouders geen gedragsverandering geconstateerd en is de aanvaardbare termijn om weer te werken naar een thuisplaatsing ruimschoots verstreken.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. In artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is het volgende bepaald:
Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, telkens met ten hoogste een jaar.
6. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het aan het hof voorliggende dossier en het verhandelde ter zitting geven blijk van een schrijnende situatie. De kinderen staan sinds 29 april 2016 onder toezicht van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, omdat zij thuis ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd door huiselijk geweld en criminele activiteiten van de vader. In verband met de agressieve houding van de vader tegenover hulpverleners is op advies van de politie de uitvoering van de ondertoezichtstelling in juni 2016 overgenomen door het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming. Dit team wordt ingezet om uitvoering te geven aan kinderbeschermingsmaatregelen over kinderen in extreem onveilige situaties, waarbij de kans groot is dat ook de veiligheid van de hulpverleners in gevaar komt. Desondanks blijft de vader (doods)dreigementen uiten naar de hulpverleners. Als vervolgens de (op dat moment hoogzwangere) moeder op 5 juli 2016 melding maakt van huiselijk geweld en in veiligheid wil worden gebracht, wordt een machtiging uithuisplaatsing verleend en wordt de moeder met [kind 1] en [kind 2] geplaatst in een pleeggezin. Twee dagen later onttrekken de ouders [kind 1] en [kind 2] aan het gezag en wordt via een telefoontap door de politie vernomen dat de vader de moeder de opdracht geeft de kelen van de kinderen door te snijden. De politie grijpt vervolgens in, [kind 1] en [kind 2] worden in een crisispleeggezin geplaatst en de moeder bevalt op 12 juli 2016 in detentie van [kind 3] , die ook in een pleegezin wordt geplaatst.
7. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gecertificeerde instelling destijds niet anders kon dan de kinderen met spoed in veiligheid brengen ter voorkoming van een familiedrama. Onweersproken is dat de vader een justitieel verleden vanaf zijn 15de jaar heeft, onder meer ter zake van geweldsdelicten. In 2013 is hij veroordeeld tot 3½ jaar detentie vanwege een steekpartij. Gezien dit gewelddadig verleden, de dreigementen en de inhoud van voormeld opgenomen gesprek tussen de ouders, heeft de gecertificeerde instelling terecht niet het risico genomen om te bezien of de vader het ditmaal bij “blaffen” zou houden. De machtiging uithuisplaatsing is dan ook naar het oordeel van het hof op de juiste gronden verleend.
8. Inmiddels is anderhalf jaar verstreken en blijkt de situatie van de ouders onveranderd, behalve dat zij de ouders zijn geworden van hun vierde kind [kind 4] . De dreigementen van de vader naar de hulpverlening zijn onverminderd. De moeder steunt de vader in alle opzichten en wijst een moeder-kindplaatsing af. De ouders leggen de schuld voor de ontstane situatie volledig bij de gecertificeerde instelling en geven daarmee blijk van een gebrek aan probleeminzicht en zelfreflectie. Zij zien niet in dat zij door hun houding en gedrag de situatie hebben veroorzaakt en in stand houden en daarmee niet in het belang van hun kinderen handelen. Hulpverlening die noodzakelijk is voor een eventuele thuisplaatsing maken zij onmogelijk. Uit de verklaringen en het gedrag van de vader ter zitting blijkt dat de systeemtherapie van de vader bij het Dok, bestaande uit een “vorm van eenvoudige gedragstraining”, tot op heden niet heeft geresulteerd in een gedragsverandering. Gebleken is dat er in de procedure met betrekking tot [kind 4] onderzoek is gelast naar de geestesgesteldheid van de ouders. Het hof is van oordeel dat zolang er geen duidelijkheid is over de persoonlijke problematiek van de ouders, uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk blijft. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, I. Obbink-Reijngoud en F.R. Salomons, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 17 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.