ECLI:NL:GHDHA:2018:451

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
200.216.900/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling echtscheiding met betrekking tot woning en persoonlijke goederen

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een echtscheiding tussen een man en een vrouw. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, waarin onder andere is bepaald dat hij binnen veertien dagen het aandeel van de vrouw in de woning kan overnemen, of anders moet meewerken aan de verkoop van de woning aan een derde. De man heeft zeven grieven geformuleerd, die door de vrouw zijn bestreden. De kern van het geschil betreft de toedeling van de woning en de afgifte van persoonlijke goederen van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de man in 2013 feitelijk gescheiden is gaan wonen en dat het huwelijk op 24 september 2014 is ontbonden. De man heeft verzocht om de woning te verkopen, maar weigert een koopcontract te ondertekenen. Het hof oordeelt dat de man geen belang meer heeft bij zijn vordering tot toedeling van de woning, aangezien hij zelf heeft aangegeven de woning te willen verkopen. Daarnaast is er een geschil over de afgifte van persoonlijke goederen en het verbod tot het delen van informatie afkomstig van een bestandsdrager. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst het verzoek van de man tot schorsing af. De man wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.216.900/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/52071 /KG ZA 17-137

arrest van 20 februari 2018

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen de man.
Advocaat: mr. E. Tamas te Den Haag
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat, mr. M.C. Carli-Lodder te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 23 mei 2017 – hersteld bij exploot van 8 juni 2017 - is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 26 april 2017 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de man zeven grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
Partijen hebben om arrest gevraagd.
Alleen de vrouw heeft haar procesdossier gefourneerd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld.

Het bestreden vonnis 26 april 2017

2. De kern van het bestreden vonnis komt erop neer dat:
6.1
de man binnen veertien dagen na datum vonnis het aandeel van de vrouw in de woning te [adres] kan overnemen en indien de man dit niet binnen een termijn van veertien dagen weet te realiseren dan dient hij
6.2
mede te werken aan verkoop van de woning aan een derde en indien hij niet meewerkt treedt het vonnis van de voorzieningenrechter in de plaats voor de benodigde toestemming van de man aan alle verkoopactiviteiten als ook aan de levering van de woning;
6.3.
de man de in het dictum omschreven persoonlijke spullen van de vrouw aan haar moet afgeven;
6.4
de man een dwangsom verbeurt indien hij niet meewerkt aan de afgifte van de persoonlijke spullen van de vrouw;
6.5
de man verboden wordt om informatie betreffende de vrouw en/of afkomstig van een bestandsdrager van de vrouw openbaar te maken of met derden te delen;
6.6
de man een dwangsom verbeurt indien hij niet voldoet aan de punten 6.5 en 6.5 van het bestreden vonnis;
6.6
de reconventionele vorderingen van de man zijn afgewezen.

Vordering van de man in hoger beroep

3. Door de man is in hoger beroep gevorderd: ”Alsdan namens mijn appellant op nader aan te voeren gronden te horen eisen doen en concluderen, dat het het hof behage:
I. te vernietigen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, team handel, van 26 april 2017 kenmerk C/10/520715/KG ZA 17-137, gewezen tussen appellant als gedaagde tevens eiser in reconventie en geïntimeerde als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alle vorderingen van geïntimeerde als eiseres in conventie niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, en alle vorderingen van appellant als eiser in reconventie alsnog toe te wijzen, een en ander met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedures in beide instanties;
II. de uitvoerbaar bij voorbaatverklaring van het vonnis van de rechtbank Rotterdam, Team handel, van 26 april 2017, kenmerk C/10/520715/KG ZA 17-137, gewezen tussen appellant als gedaagde in conventie en als eiser in reconventie en geïntimeerde als eiseres in conventie en als gedaagde reconventie, voor zover het betreft de veroordeling van appellant als gedaagde in conventie te schorsen totdat in dit hoger beroep een eindarrest is geveld.

Enige feiten

4. Nadat partijen feitelijk gescheiden zijn gaan wonen in 2013 is de man met de minderjarige kinderen blijven wonen in de voormalige echtelijke woning te [adres] . Het huwelijk van partijen is ontbonden op 24 september 2014. Tot de voormalige huwelijksgemeenschap van partijen behoort voormelde woning. Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank volgt dat partijen ter zitting op 23 oktober 2015 met elkaar zijn overeengekomen dat de man voormelde woning zal over nemen tegen de bestaande woz-waarde en de man binnen een week na de zitting de notaris zal inschakelen. Nadere afspraken over deze verdeling zijn voorts opgenomen in het proces-verbaal van die zitting. Uit de gewisselde stukken volgt dat aan deze afspraak geen gevolg is gegeven aangezien de man nadien van mening was dat van een andere waarde van de woning moest worden uitgegaan. De man heeft niet getracht een passende financiering te vinden voor de toedeling aan hem van de woning.
5. Ter zitting van de rechtbank van 16 februari 2016 hebben partijen nadere afspraken gemaakt over de verkoop van de woning. Uit een email van de man van 7 mei 2017 volgt dat de man aan de vrouw medewerking verzoekt om de woning te verkopen. Uit een email van de makelaar volgt dat er een afspraak is geweest tussen de man en de makelaar op 12 mei 2017 inzake de verkoop van de woning.
6 Uit de memorie van antwoord volgt dat een derde een bod op de woning heeft gedaan van € 220.000,-.
7. Ondanks het feit dat de man zelf heeft verzocht om tot verkoop van de woning over te gaan, weigert hij een koopcontract te onderteken.

Grieven met betrekking tot de woning

8. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk.
9. In eerste aanleg heeft de man in reconventie gevorderd dat de vrouw haar medewerking er aan moet verlenen dat de woning te [adres] aan hem wordt geleverd. In hoger beroep handhaaft hij deze vordering.
10. De vrouw stelt dat de man geen belang meer heeft bij zijn onderhavige vordering aangezien hij zelf de vrouw heeft verzocht om over te gaan tot verkoop van de woning aan een derde.
11. In de kern komen de grieven van de man erop neer dat hij van mening is dat de uitspraak van de voorzieningenrechter is gedaan zonder deugdelijke onderbouwing en met hantering van een verkeerde maatstaf voor de beoordeling van de gestelde wijziging van de gemaakte afspraken met betrekking tot de overname van de woning in de bodemprocedure. Het is in de visie van de man niet hij maar de vrouw die geweigerd heeft haar medewerking te verlenen aan de overname door de man van de betreffende woning en aan de taxatie van de woning.
12. Naast het verweer van de vrouw dat de man geen belang meer heeft bij de onderhavige vordering heeft de vrouw eveneens de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Het hof verwijst onder meer naar haar verweer onder randnummer 5 tot en met 20.
13. Het hof overweegt als volgt. Niemand behoeft in een onverdeelde boedel te blijven. Iedere deelgenoot kan te allen tijde verdeling vorderen tenzij sprake is van een van de in artikel 3:187 BW genoemde uitzonderingen. Die zijn echter noch gesteld noch gebleken, zodat de vrouw verdeling kan vorderen van de onverdeeldheid van de gemeenschappelijk woning van partijen te [adres] . Naar het oordeel van het hof heeft de man ruimschoots de tijd gehad om het aandeel van de vrouw in de woning van haar over te nemen. In de visie van het hof heeft de vrouw constructief meegewerkt aan het mogelijk maken van toedeling van haar aandeel aan de man. Door de houding van de man is het niet tot een verdeling en levering gekomen. Naar het oordeel van het hof is de voorzieningenrechter dan ook op goede gronden tot zijn beslissing gekomen het hof neemt die gronden over. Voorts is het hof van oordeel dat de man expliciet heeft aangegeven dat hij wenst over te gaan tot verkoop van de woning aan een derde, het hof verwijst naar de door de vrouw in het geding gebrachte
e-mailcorrespondentie. Op grond daarvan is het hof eveneens van oordeel dat de man bij zijn vordering met betrekking tot toedeling van de voormalige echtelijke woning aan hem geen belang meer heeft. Het hof gaat ervan uit dat de man op een constructieve wijze uitvoering geeft aan de verkoop en levering van de woning. Hetgeen de man overigens heeft gesteld met betrekking tot de woning acht het hof niet relevant voor het onderhavige oordeel.
Grieven met betrekking tot afgifte persoonlijke goederen vrouw en het verbod tot het delen van informatie afkomstig van een bestanddrager of tot het openbaar maken ervan
15. In de toelichting op grief 6 stelt de man dat de harde schijven in gebruik waren zowel bij de man als bij de vrouw. Op de harde schijven bevinden zich verder foto`s van de kinderen die gemaakt zijn door de man. Er is in de visie van de man sprake van een vermenging van bestanden en foto`s van partijen op de harde schijven, zodat niet meer is vast te stellen door wie de foto`s zijn gemaakt of aan wie de bestanden toebehoren.
16. Uit de toelichting op grief 7 volgt dat de man het er niet mee eens is dat de rechtbank hem heeft verboden informatie met betrekking tot de vrouw openbaar te maken. De man vindt de veroordeling te vaag onredelijk en onbillijk.
17. De man heeft geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank dat hij ter zitting heeft aangegeven dat hij beschikt over de door de vrouw genoemde goederen . De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat zij de twee externe harde schijven en de telefoons heeft gekocht. Aannemelijk is verder gemaakt dat de harde schijven niet alleen door haar zijn aangeschaft maar ook alleen door haar zijn gebruikt en dat er alleen bestanden op stonden die door haar erop zijn gezet. Persoonlijke informatie die op de telefoons en harde schijven stond is door de man gebruikt om de vrouw te chanteren. De vrouw heeft dit aangetoond door overlegging van in deze procedure van het verweerschrift van de man met betrekking tot wijziging hoofdverblijfplaats van de kinderen. De man verklaart daarin onder meer: “Om aan te tonen dat mijn ex-partner liegt, chanteert, slecht karakter heeft, een slechte moeder/rolmodel is, en vooral levensgevaarlijk is voor de kinderen geef ik puntsgewijs de relevante feiten weer. ….. Op haar geheime smartphone heb ik door middel van data recovery tools veel informatie terug kunnen halen. Er staat veel pornografisch materiaal van haarzelf en van haar mannen. Een van de video`s was schokkend; mijn ex-partner bevredigt zichzelf in ons bed en neemt dat op voor haar minnaar, terwijl onze kinderen op hetzelfde bed aan het slapen zijn”.
Door het inleveren van lege bestandsdragers heeft de man moedwillig verzuimd om datgene te doen waartoe hij bij kort geding is veroordeeld.
18. Het hof overweegt als volgt. De man heeft geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank waarin is overwogen dat hij ter zitting heeft aangegeven over de door de vrouw gevorderde bezittingen te beschikken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat de man de door de vrouw gevorderde goederen afgeeft. Het feit dat de man mogelijk zelf een foto heeft gemaakt die mogelijk op het bestand staat doet daaraan niet af. De veroordelingen door de rechtbank zijn in de visie van het hof helder omschreven. De wijze waarop de man schrijft over de vrouw acht het hof onnodig grievend. Gezien het gedrag van de man jegens de vrouw kan het hof zich eveneens vinden in de door de rechtbank opgelegde dwangsommen.

Schorsing

19. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, heeft de man geen belang meer bij de behandeling van zijn verzoek tot schorsing.

Proceskosten

20. Gezien het feit dat de man ook in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, acht het hof het passend om hem in de kosten van dit hoger beroep te veroordelen.

Beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van he bestreden vonnis van 26 april 2017 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 26 april 2017 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
veroordeelt de man in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze uitspraak begroot op
€ 1.207,- en aldus gespecificeerd:
  • € 313,- griffierecht
  • € 894,- advocaatkosten.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en A.E. Sutorius-van Hees, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.