ECLI:NL:GHDHA:2018:448

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
200.222.642/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een contactverbod en dwangsom in een kort geding tussen ex-partners met gezamenlijke minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen een man en een vrouw, die beiden betrokken zijn bij een geschil over een contactverbod en een dwangsom. De man, woonachtig in de Verenigde Staten, is in beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin aan hem een contactverbod was opgelegd met betrekking tot de vrouw en hun minderjarige kind. De vrouw, die in Nederland woont, had eerder een kort geding aangespannen waarin zij een contactverbod en een dwangsom eiste, omdat zij zich bedreigd voelde door de man.

De man heeft in zijn appel vijf grieven aangevoerd en verzocht om het contactverbod op te heffen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar vrees dat de man in de toekomst onrechtmatig zou handelen, mede op basis van eerdere gebeurtenissen waarbij de man de minderjarige had ontvoerd. Het hof heeft geoordeeld dat er een reële dreiging bestaat van toekomstig onrechtmatig handelen van de man, en dat het contactverbod noodzakelijk is om de veiligheid van de vrouw en de minderjarige te waarborgen.

Het hof heeft de grieven van de man ongegrond verklaard en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij het contactverbod en de daaraan verbonden dwangsom zijn gehandhaafd. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft benadrukt dat het belang van de vrouw en de minderjarige bij rust en veiligheid zwaarder weegt dan het belang van de man bij het uitoefenen van zijn vaderschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.222.642/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/529357 / KG ZA 17-665

arrest van 23 januari 2018

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.G. Hendriks te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Y.M. Schrevelius te Rotterdam.

Het geding

De man is bij exploot van 5 september 2017 in appel gekomen van het vonnis in kort geding van 9 augustus 2017 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
Bij appeldagvaarding heeft de man vijf grieven aangevoerd.
De man heeft verzocht het appel als spoedappel te behandelen. Dit verzoek is afgewezen wegens onvoldoende spoedeisendheid.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
Partijen hebben hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Bij voormeld vonnis heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:

in conventie

  • het gevorderde straatverbod afgewezen;
  • de man verboden gedurende een jaar na betekening van het vonnis persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins direct of indirect contact op te nemen met de vrouw en de minderjarige, met uitzondering van de hierna genoemde contacten;
  • de man veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere keer dat hij voormeld verbod overtreedt, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;

in reconventie

  • bepaald dat de man iedere woensdag en zondag om 17.00 uur Nederlandse tijd gedurende 15-20 minuten via Face Time of Skype contact zal hebben met de minderjarige;
  • bepaald dat de vrouw aan de man eenmaal per maand via e-mail een recente foto van de minderjarige stuurt en hem informeert over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de minderjarige;
  • het meer of anders verzochte afgewezen, behoudens de proceskosten;
  • de stukken in handen van de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht gesteld, met het verzoek om onderzoek te doen naar de in de inmiddels aanhangig gemaakte bodemprocedure aan de orde zijnde geschilpunten, waarbij - indien daartoe aanleiding bestaat - dit onderzoek kan worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek, en het rapport dienaangaande tegen de datum waarop de bodemprocedure wordt behandeld aan de rechtbank te doen toekomen.
De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
3. De man vordert bij (het hof leest:) arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis te vernietigen uitsluitend voor zover daarin aan de man een contactverbod wordt opgelegd, en, opnieuw recht doende, de vordering van de vrouw dat aan de man een contactverbod zal worden opgelegd, alsnog af te wijzen dan wel de vrouw in die vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Kosten rechtens.
4. De vrouw concludeert dat het het hof behage de grieven van de man ongegrond te verklaren en het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van het appel.

Enige achtergrondinformatie

5. Partijen zijn met elkaar gehuwd. De man heeft de Amerikaanse en Israëlische nationaliteit, de vrouw de Nederlandse nationaliteit. Uit het huwelijk is op [datum] te [plaatsnaam] geboren de minderjarige [naam] Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige. De man is woonachtig in de Verenigde Staten, de vrouw in Nederland. De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De man heeft op 6 juli 2016, toen de vrouw en de minderjarige bij hem verbleven, een echtscheidingsprocedure in de Verenigde Staten aangespannen. De vrouw heeft op 8 maart 2017 een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam.

Het geschil

6. In geschil zijn het door de voorzieningenrechter aan de man opgelegde contactverbod, zoals hierboven onder rechtsoverweging 2 is vermeld, alsmede het opleggen van een dwangsom ter zake.

Grieven

7. De man is het niet eens met het bestreden vonnis. In zijn opinie heeft de voorzieningenrechter bij de beoordeling van de vordering van de vrouw strekkende tot een contact- en straatverbod een onjuiste maatstaf gehanteerd, namelijk of het in ieders belang kan worden geacht ‘dat er een periode van (betrekkelijke) rust wordt ingelast’. Volgens de man heeft de vrouw niet gesteld dat de man onrechtmatig jegens de vrouw heeft gehandeld of dat er een reële dreiging is dat de man dat zal gaan doen. Er is evenmin gesteld en/of geoordeeld dat sprake is van een stelselmatige en ontoelaatbare inbreuk van de man op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw. Dat is beslist niet het geval. De man communiceert op beleefde en rustige wijze met de vrouw. Voorts is de beslissing hem een contactverbod op te leggen volgens de man ongefundeerd en onvoldoende gemotiveerd. Een verbod is niet gerechtvaardigd of noodzakelijk. Bovendien wordt de man door het verbod onnodig in zijn belangen geschaad.
8. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
9. Het hof zal de grieven van de man gezamenlijk behandelen. Het hof merkt op dat het hoger beroep mede ertoe kan dienen eventuele omissies in eerste aanleg te herstellen.

Aard van de procedure

10. Het hof stelt voorop dat in een kortgedingprocedure zoals de onderhavige geldt dat, vanwege het ordeningskarakter daarvan, procedureel andere eisen worden gesteld dan in een bodemzaak. Aan de motivering worden minder zware eisen gesteld, de regels voor bewijsrecht gelden niet en het horen van getuigen is ongebruikelijk.

Verdere beoordeling

11. Voor de toewijzing van het gevorderde contactverbod, dat een ernstige inbreuk maakt op het grondrecht van de man op eerbiediging van privé- en familieleven, dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw en de minderjarige. De vraag of in dat geval een contactverbod noodzakelijk is, moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
12. Het hof stelt vast dat de vrouw zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (memorie van antwoord, randnummer 3) heeft aangevoerd dat de man onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de minderjarige tijdens een bezoek van de vrouw en de minderjarige aan de man in de Verenigde Staten te ontvoeren en dat bij haar de vrees bestaat dat hij dit in de toekomst opnieuw zal doen. De vrouw heeft het vorenstaande genoegzaam onderbouwd met de Amerikaanse gerechtelijke uitspraak van 4 november 2016 waarin is bepaald dat het verzoek van de vrouw de minderjarige aan haar over te dragen, is toegewezen en dat de man het paspoort van de minderjarige onverwijld aan de vrouw dient te verstrekken (productie 1 eerste aanleg). Dat de man van deze uitspraak in appel is gegaan, doet daaraan niets af.
13. Uit voormelde uitspraak blijkt tevens dat de man tijdens het verblijf van de vrouw en de minderjarige bij hem in de zomer van 2016, buiten medeweten van de vrouw de echtscheiding heeft aangevraagd en in het desbetreffende formulier ten onrechte heeft aangegeven dat de minderjarige meer dan 90 dagen vóór het invullen van het formulier inwoner is geweest van de staat [naam] . In werkelijkheid bedroeg dit 17 dagen. Daarnaast heeft de man ingevuld dat hij altijd de primaire verzorger van de minderjarige is geweest hetgeen - zoals tussen partijen vaststaat - bezijden de waarheid is. Ook heeft de man een dag later op 7 juli 2016 een ‘order of protection’ ingevuld waarin hij verzoekt de minderjarige aan hem over te dragen, hetgeen op 7 juli 2016 ook is gebeurd. In voormelde ‘order’ verzoekt de man tevens hem tijdelijk het gezag over de minderjarige toe te kennen.
14. Uit de stukken blijkt voorts dat de vrouw van 7 juli 2016 tot 14 juli 2016 tegen haar wil in een psychiatrisch ziekenhuis in Amerika opgenomen is geweest. Een aldaar werkzame arts heeft bij brief van 21 juli 2016 verklaard dat de vrouw na vijf dagen opname is ontslagen zonder beperkingen en dat zij in staat is haar rol als moeder te vervullen. Tevens wordt in die brief verklaard dat de man heeft bevestigd dat de vrouw feitelijk de primaire verzorgster van de minderjarige is geweest, zowel in Europa als in de Verenigde Staten (productie VI eerste aanleg). De minderjarige is evenwel tot aan de uitspraak in de ontvoeringszaak bij de man gebleven, terwijl de vrouw een omgangsregeling met de minderjarige had.
15. Duidelijk is dat de vrouw zich bedreigd voelt door de man en, mede gelet op zijn voormelde handelwijze, geen vertrouwen in hem heeft. Zij vreest dat de man opnieuw zal trachten de minderjarige zonder haar toestemming bij zich te krijgen. De vrouw stelt in haar memorie van antwoord (randnummer 3) dat de man zeer dwingend is als het gaat om het verkrijgen van het contact met de vrouw en dat zij de contacten met de man als een stelselmatige en ontoelaatbare inbreuk op haar persoonlijke vrijheid ervaart. De angst en onrust bij de vrouw beïnvloeden naar het oordeel van het hof ook het welzijn van de minderjarige. Gelet op de onder rechtsoverwegingen 12 tot en met 14 gemelde feiten en omstandigheden acht het hof een reële kans aanwezig dat de man bij opheffing van het contactverbod opnieuw pogingen zal ondernemen de minderjarige - zonder toestemming van de vrouw of de rechter - bij zich te krijgen.
16. Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van de vrouw en de minderjarige bij rust en veiligheid in hun leven dient te prevaleren boven het belang van de man bij opheffing van het contactverbod. De man heeft aangevoerd dat het contactverbod hem vooral treft in zijn belang het vaderschap over de minderjarige uit te kunnen oefenen. Weliswaar is door de voorzieningenrechter een contactverbod ten aanzien van de minderjarige opgelegd, maar feitelijk is sprake van een beperking van de contacten. Immers, de man heeft tweemaal per week via face time of skype contact met de minderjarige en hij ontvangt eenmaal per maand een recente foto en informatie over de minderjarige. Ook begrijpt het hof uit de memorie van antwoord (randnummer 6) dat de vrouw er geen bezwaar tegen heeft dat de man de minderjarige een kaart of cadeautje stuurt. Gebleken is voorts dat de vrouw al in december 2016 incidenteel heeft toegestaan dat de man en ook zijn moeder telefonisch contact hadden met de minderjarige. Voor zover de man zorgen heeft over het welzijn van de minderjarige, is de voorzieningenrechter hem daarin tegemoetgekomen door bij het bestreden vonnis de raad voor de kinderbescherming te verzoeken reeds nu een onderzoek te starten naar de opvoedingssituatie van de minderjarige ten behoeve van de inmiddels aanhangig gemaakte bodemprocedure.
17. Concluderend komt het hof tot het oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor een contactverbod, zodat de voorzieningenrechter dat terecht heeft opgelegd. In voormelde feiten en omstandigheden ziet het hof voldoende reden de daaraan verbonden dwangsom eveneens te handhaven. Het bestreden vonnis dient derhalve in zoverre te worden bekrachtigd.

Proceskosten

18. Gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak, zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.
19. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt in aanvulling daarop dat het door de voorzieningenrechter uitgesproken contactverbod geldt totdat in de reeds aanhangig gemaakte bodemprocedure een beslissing is genomen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A. van Kempen, C.M. Warnaar en J.M. van Baardewijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.