1.3Per juli 2015 is [geïntimeerde] voor de levering van elektriciteit overgestapt naar een andere leverancier. Sindsdien levert Eneco geen elektriciteit meer aan haar, maar nog wel warmte en warm tapwater.
2. In eerste aanleg heeft Eneco gevorderd, na vermindering van eis, de overeenkomst tussen partijen te ontbinden, [geïntimeerde] te bevelen medewerking te verlenen aan het opnemen van meterstanden en het onderbreken van de energielevering door Eneco dan wel de terugname van de ter beschikking gestelde meetinrichting dan wel werknemers van Eneco toe te laten voor het opnemen van de meterstanden en het onderbreken van de energietoevoer en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 5.078,13. Verder heeft Eneco gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 75,00 per maand vanaf 10 april 2016 tot het moment dat de energielevering zal zijn beëindigd. Aan deze vorderingen heeft Eneco ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde], ondanks aanmaningen daartoe, in gebreke blijft met volledige betaling van de door haar verschuldigde bedragen.
3. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van Eneco afgewezen met veroordeling van Eneco in de proceskosten. Kort samengevat heeft de kantonrechter geoordeeld dat Eneco, gelet op de betwisting door [geïntimeerde], haar vordering niet deugdelijk heeft onderbouwd.
4. In hoger beroep heeft Eneco gevorderd het vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Eneco toe te wijzen, waarbij de vordering tot betaling, na eiswijziging, € 4.474,41 bedraagt.
5. De vordering van Eneco betreft het aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte energieverbruik over de periode november 2013 tot en met maart 2016. De grieven richten zich in de kern tegen het oordeel van de kantonrechter dat Eneco haar vordering ondeugdelijk heeft onderbouwd zodat deze moet worden afgewezen. Eneco heeft in hoger beroep de jaarafrekeningen over de periode 2011 tot en met 2016 en een overzicht van de meterstanden met betrekking tot het warmwaterverbruik in de periode 3 november 2010 tot en met 23 oktober 2016 overgelegd. Eneco heeft verder overzichten gemaakt van het jaarverbruik van het tapwater, de warmte en elektriciteit. Volgens Eneco volgt hieruit dat het verbruik van [geïntimeerde] in de periode 2011 tot en met 2016 helemaal niet gelijk is geweest. De reden voor het schommelende verbruik is gelegen in het voor de berekening van het verbruik gebruik maken van (naar achteraf is gebleken, foutieve, namelijk te laag) geschatte meterstanden. Er is voorts geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de meter niet juist zou functioneren omdat immers geen sprake is van een steeds hoog verbruik. Dat een meter in de ene periode niet goed zou werken en in de andere periode wel, is volgens Eneco volstrekt onaannemelijk. Als sprake is geweest van een lekkage kan deze niet vanzelf zijn gestopt. Eneco meent dan ook dat [geïntimeerde] het werkelijk verbruik zoals dat uit de meterstanden volgt, moet afrekenen.
6. [geïntimeerde] heeft de juistheid van de bedragen die door Eneco in rekening zijn gebracht, betwist. Zij heeft aangevoerd dat er, voor wat betreft het tapwater, een dubbeltelling in de specificatie van de eindnota van 29 juli 2015 is opgenomen omdat het verbruik van 297 m3 reeds in de jaarnota van november 2014 - gecorrigeerd in december 2014 - in rekening is gebracht. Ook heeft zij de overige facturen betwist omdat het in rekening gebrachte verbruik voor haar onverklaarbaar is. Een verbruik van 292 m3 in een periode van ruim zes maanden kan niet juist zijn. Zij woont alleen en heeft geen droger en vaatwasser. Zelfs wanneer over de 30 maanden een gemiddelde zou moeten worden genomen, is sprake van een onrealistisch gebruik van 400 liter water per dag. Wanneer de standen van de meter juist genoteerd zijn, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de meter kapot is. Dit dient voor rekening en risico van Eneco te komen, aldus [geïntimeerde].
7. Het hof overweegt als volgt. Uit het overzicht van Eneco (productie 15 bij memorie van grieven) volgt dat voor wat betreft het tapwater de meterstanden in 2010 en 2011 door Eneco zijn opgenomen. Ook in mei 2014 heeft een opname door Eneco plaatsgevonden (674,311), die overigens overeen kwam met de door [geïntimeerde] ingestuurde foto van de meterstand (productie 7 bij conclusie na comparitie) en die derhalve niet is betwist door [geïntimeerde]. In de tussenliggende periodes is steeds sprake geweest van doorgave door de klant zelf en/of door Eneco geschatte (dus niet opgenomen) meterstanden. Nu echter over de begin- en eindstand geen discussie bestaat, moet ervan uit worden gegaan dat in beginsel het verschil tussen deze standen het daadwerkelijk verbruik oplevert. Daarbij komt dat in de periode 2015-2016 ook sprake was van een hoog verbruik en dat Eneco met stukken onderbouwd heeft aangetoond dat het verbruik van stroom en warmte eveneens erg hoog was in dezelfde periode.
Dat de meter defect zou zijn, heeft [geïntimeerde] niet nader onderbouwd. Met Eneco is het hof van oordeel dat onaannemelijk is dat de meter in de ene periode niet en in de andere periode wel zou hebben gefunctioneerd. Gesteld noch gebleken is voorts dat [geïntimeerde] op enig moment heeft verzocht om onderzoek naar het functioneren van de meter. Voorts heeft [geïntimeerde] niet voldoende weersproken dat zij Eneco niet de gelegenheid heeft gegeven om de meter te onderzoeken. Eneco heeft tot slot gemotiveerd betwist dat sprake is van een dubbeltelling omdat het bedrag uit de nota van 23 november 2014 (productie 11) in de eindnota van juli 2015 (productie 12) in mindering is gebracht. Het hof is van oordeel dat Eneco met de thans in het geding gebrachte stukken het daadwerkelijk verbruik voldoende heeft onderbouwd.
8. Uit het voorgaande volgt dat de grieven slagen zodat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof de vordering tot betaling van € 4.474,41 toewijzen, vermeerderd met de gevorderde rente. Omdat Eneco nog steeds warmte en tapwater levert, zal de vordering tot betaling van een maandelijks voorschot worden toegewezen tot het moment dat de energielevering zal zijn beëindigd.
9. De vordering tot ontbinding van de leveringsovereenkomst en tot bevel aan [geïntimeerde] om medewerking te verlenen aan de onderbreking van de energielevering door Eneco zal worden afgewezen. Eneco heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat zij op grond van haar algemene voorwaarden gerechtigd is bij wanprestatie de energielevering te onderbreken en dat [geïntimeerde] daaraan medewerking zal moeten verlenen. Eneco heeft echter nagelaten de algemene voorwaarden in het geding te brengen zodat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Het hof is bovendien van oordeel dat een beroep hierop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is nu [geïntimeerde] maandelijks een bedrag heeft afgelost op de betalingsachterstand, het hier een duurovereenkomst betreft waarbij Eneco als monopolist de enige is die warmte en warm tapwater kan leveren en de in rekening gebrachte bedragen niet heel inzichtelijk waren en bovendien ook tussentijds gecorrigeerd zijn door Eneco. Gelet op een en ander kan Eneco de energielevering niet onderbreken. Bij ontbinding van de overeenkomst heeft Eneco daarom onvoldoende belang.
10. Nu beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet het hof aanleiding de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep tussen partijen te compenseren.