ECLI:NL:GHDHA:2018:439

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
200.214.992/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling energieverbruik en betwisting meterstanden in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een vordering tot betaling van energieverbruik door Eneco Services B.V. (hierna: Eneco) tegen een geïntimeerde, die in deze procedure niet bij naam is genoemd. Eneco heeft in eerste aanleg de ontbinding van de overeenkomst met de geïntimeerde gevorderd, alsook betaling van een bedrag van € 5.078,13 en een maandelijkse voorschotbetaling van € 75,00. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen, omdat Eneco haar vordering niet voldoende had onderbouwd. Eneco heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat Eneco en de geïntimeerde een overeenkomst hadden gesloten voor de levering van elektriciteit, tapwater en warmte. De geïntimeerde is per juli 2015 overgestapt naar een andere leverancier voor elektriciteit, maar ontving nog wel warmte en warm tapwater van Eneco. Eneco heeft in hoger beroep haar vordering verminderd tot € 4.474,41 en heeft bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van het verbruik.

De geïntimeerde heeft de bedragen die door Eneco in rekening zijn gebracht betwist en aangevoerd dat er sprake was van een dubbeltelling in de eindnota. Het hof heeft geoordeeld dat Eneco voldoende bewijs heeft geleverd van het daadwerkelijk verbruik en dat de grieven van Eneco slagen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van Eneco tot betaling van € 4.474,41 toegewezen, vermeerderd met rente. De vordering tot ontbinding van de overeenkomst en het bevel tot medewerking aan de onderbreking van de energielevering is afgewezen, omdat Eneco haar algemene voorwaarden niet had ingebracht en het beroep op onderbreking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.214.992/01
Zaaknummer rechtbank : 5180545/ CV EXPL 16-26616

arrest van 6 maart 2018

inzake

Eneco Services B.V.

gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Eneco,
advocaat: mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D.N. van Wensen te Rotterdam.

Het geding

Voor het eerdere verloop van het geding verwijst het hof naar het tussenarrest van 1 augustus 2017. Bij dat arrest is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt. Partijen hebben op het proces-verbaal gereageerd bij brieven van 9 oktober 2017 (Eneco) en 13 oktober 2017 ([geïntimeerde]) en deze zijn aan het proces-verbaal gehecht.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 13 januari 2017 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
Eneco en [geïntimeerde] hebben een overeenkomst gesloten, waarbij Eneco aan [geïntimeerde] elektriciteit, tapwater en warmte levert op het adres [adres] te [plaats]. Daarbij is overeengekomen dat [geïntimeerde] maandelijks een voorschot betaalt van € 75,00 per maand.
1.2
Eneco brengt jaarlijks het verbruik in rekening aan de hand van opgenomen dan wel door [geïntimeerde] opgegeven standen of op basis van geschatte meterstanden, waarbij de reeds in rekening gebrachte voorschotbedragen worden verrekend.
1.3
Per juli 2015 is [geïntimeerde] voor de levering van elektriciteit overgestapt naar een andere leverancier. Sindsdien levert Eneco geen elektriciteit meer aan haar, maar nog wel warmte en warm tapwater.
2. In eerste aanleg heeft Eneco gevorderd, na vermindering van eis, de overeenkomst tussen partijen te ontbinden, [geïntimeerde] te bevelen medewerking te verlenen aan het opnemen van meterstanden en het onderbreken van de energielevering door Eneco dan wel de terugname van de ter beschikking gestelde meetinrichting dan wel werknemers van Eneco toe te laten voor het opnemen van de meterstanden en het onderbreken van de energietoevoer en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 5.078,13. Verder heeft Eneco gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 75,00 per maand vanaf 10 april 2016 tot het moment dat de energielevering zal zijn beëindigd. Aan deze vorderingen heeft Eneco ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde], ondanks aanmaningen daartoe, in gebreke blijft met volledige betaling van de door haar verschuldigde bedragen.
3. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van Eneco afgewezen met veroordeling van Eneco in de proceskosten. Kort samengevat heeft de kantonrechter geoordeeld dat Eneco, gelet op de betwisting door [geïntimeerde], haar vordering niet deugdelijk heeft onderbouwd.
4. In hoger beroep heeft Eneco gevorderd het vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Eneco toe te wijzen, waarbij de vordering tot betaling, na eiswijziging, € 4.474,41 bedraagt.
5. De vordering van Eneco betreft het aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte energieverbruik over de periode november 2013 tot en met maart 2016. De grieven richten zich in de kern tegen het oordeel van de kantonrechter dat Eneco haar vordering ondeugdelijk heeft onderbouwd zodat deze moet worden afgewezen. Eneco heeft in hoger beroep de jaarafrekeningen over de periode 2011 tot en met 2016 en een overzicht van de meterstanden met betrekking tot het warmwaterverbruik in de periode 3 november 2010 tot en met 23 oktober 2016 overgelegd. Eneco heeft verder overzichten gemaakt van het jaarverbruik van het tapwater, de warmte en elektriciteit. Volgens Eneco volgt hieruit dat het verbruik van [geïntimeerde] in de periode 2011 tot en met 2016 helemaal niet gelijk is geweest. De reden voor het schommelende verbruik is gelegen in het voor de berekening van het verbruik gebruik maken van (naar achteraf is gebleken, foutieve, namelijk te laag) geschatte meterstanden. Er is voorts geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de meter niet juist zou functioneren omdat immers geen sprake is van een steeds hoog verbruik. Dat een meter in de ene periode niet goed zou werken en in de andere periode wel, is volgens Eneco volstrekt onaannemelijk. Als sprake is geweest van een lekkage kan deze niet vanzelf zijn gestopt. Eneco meent dan ook dat [geïntimeerde] het werkelijk verbruik zoals dat uit de meterstanden volgt, moet afrekenen.
6. [geïntimeerde] heeft de juistheid van de bedragen die door Eneco in rekening zijn gebracht, betwist. Zij heeft aangevoerd dat er, voor wat betreft het tapwater, een dubbeltelling in de specificatie van de eindnota van 29 juli 2015 is opgenomen omdat het verbruik van 297 m3 reeds in de jaarnota van november 2014 - gecorrigeerd in december 2014 - in rekening is gebracht. Ook heeft zij de overige facturen betwist omdat het in rekening gebrachte verbruik voor haar onverklaarbaar is. Een verbruik van 292 m3 in een periode van ruim zes maanden kan niet juist zijn. Zij woont alleen en heeft geen droger en vaatwasser. Zelfs wanneer over de 30 maanden een gemiddelde zou moeten worden genomen, is sprake van een onrealistisch gebruik van 400 liter water per dag. Wanneer de standen van de meter juist genoteerd zijn, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de meter kapot is. Dit dient voor rekening en risico van Eneco te komen, aldus [geïntimeerde].
7. Het hof overweegt als volgt. Uit het overzicht van Eneco (productie 15 bij memorie van grieven) volgt dat voor wat betreft het tapwater de meterstanden in 2010 en 2011 door Eneco zijn opgenomen. Ook in mei 2014 heeft een opname door Eneco plaatsgevonden (674,311), die overigens overeen kwam met de door [geïntimeerde] ingestuurde foto van de meterstand (productie 7 bij conclusie na comparitie) en die derhalve niet is betwist door [geïntimeerde]. In de tussenliggende periodes is steeds sprake geweest van doorgave door de klant zelf en/of door Eneco geschatte (dus niet opgenomen) meterstanden. Nu echter over de begin- en eindstand geen discussie bestaat, moet ervan uit worden gegaan dat in beginsel het verschil tussen deze standen het daadwerkelijk verbruik oplevert. Daarbij komt dat in de periode 2015-2016 ook sprake was van een hoog verbruik en dat Eneco met stukken onderbouwd heeft aangetoond dat het verbruik van stroom en warmte eveneens erg hoog was in dezelfde periode.
Dat de meter defect zou zijn, heeft [geïntimeerde] niet nader onderbouwd. Met Eneco is het hof van oordeel dat onaannemelijk is dat de meter in de ene periode niet en in de andere periode wel zou hebben gefunctioneerd. Gesteld noch gebleken is voorts dat [geïntimeerde] op enig moment heeft verzocht om onderzoek naar het functioneren van de meter. Voorts heeft [geïntimeerde] niet voldoende weersproken dat zij Eneco niet de gelegenheid heeft gegeven om de meter te onderzoeken. Eneco heeft tot slot gemotiveerd betwist dat sprake is van een dubbeltelling omdat het bedrag uit de nota van 23 november 2014 (productie 11) in de eindnota van juli 2015 (productie 12) in mindering is gebracht. Het hof is van oordeel dat Eneco met de thans in het geding gebrachte stukken het daadwerkelijk verbruik voldoende heeft onderbouwd.
8. Uit het voorgaande volgt dat de grieven slagen zodat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof de vordering tot betaling van € 4.474,41 toewijzen, vermeerderd met de gevorderde rente. Omdat Eneco nog steeds warmte en tapwater levert, zal de vordering tot betaling van een maandelijks voorschot worden toegewezen tot het moment dat de energielevering zal zijn beëindigd.
9. De vordering tot ontbinding van de leveringsovereenkomst en tot bevel aan [geïntimeerde] om medewerking te verlenen aan de onderbreking van de energielevering door Eneco zal worden afgewezen. Eneco heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat zij op grond van haar algemene voorwaarden gerechtigd is bij wanprestatie de energielevering te onderbreken en dat [geïntimeerde] daaraan medewerking zal moeten verlenen. Eneco heeft echter nagelaten de algemene voorwaarden in het geding te brengen zodat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Het hof is bovendien van oordeel dat een beroep hierop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is nu [geïntimeerde] maandelijks een bedrag heeft afgelost op de betalingsachterstand, het hier een duurovereenkomst betreft waarbij Eneco als monopolist de enige is die warmte en warm tapwater kan leveren en de in rekening gebrachte bedragen niet heel inzichtelijk waren en bovendien ook tussentijds gecorrigeerd zijn door Eneco. Gelet op een en ander kan Eneco de energielevering niet onderbreken. Bij ontbinding van de overeenkomst heeft Eneco daarom onvoldoende belang.
10. Nu beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet het hof aanleiding de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep tussen partijen te compenseren.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, team kanton, locatie Rotterdam, van 13 januari 2017,
en
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 4.474,41, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en tot voorschotbetaling van een maandelijkse voorschotbijdrage van € 75,00 per maand vanaf 10 april 2016 voor elk ingegane maand dat [geïntimeerde] de beschikking heeft over de op het distributienet van Eneco aangesloten installatie voor warmte en warm tapwater tot aan de datum dat de energielevering zal zijn beëindigd en – bij niet-betaling – vermeerderd met de wettelijke rente over deze voorschotbedragen ingaande op de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat voornoemde bedragen, voor zover daarin nog niet verrekende termijnvoorschotbedragen zijn begrepen, na afloop van de periode waarover verrekening plaatsvindt, verrekend moeten worden met het bedrag dat [geïntimeerde] alsdan daadwerkelijk verschuldigd zal blijken te zijn en dat Eneco het eventueel (na verrekening) teveel betaalde bedrag aan [geïntimeerde] zal terugbetalen;
- verklaart het arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
- compenseert de kosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, G. Dulek-Schermers en G.C. de Heer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2018 in aanwezigheid van de griffier.