ECLI:NL:GHDHA:2018:41

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
22-000343-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanwezigheid van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 169 hennepplanten in strijd met de Opiumwet en van diefstal van elektriciteit. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk overwogen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 76 uren, subsidiair 38 dagen hechtenis. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van diefstal van elektriciteit, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij verantwoordelijk was voor de diefstal. De verdachte had verklaard niet op de hoogte te zijn van de hennepkwekerij, maar het hof oordeelde dat zijn aanwezigheid in de woning en de aangetroffen vingerafdrukken op de hennepkwekerij voldoende bewijs vormden voor zijn betrokkenheid. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000343-17
Parketnummer: 10-156022-15
Datum uitspraak: 19 januari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2013 tot en met 06 mei 2014 te Schiedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 169 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 04 maart 2014 tot en met 06 mei 2014 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit woning aan de [adres]) heeft weggenomen (een) hoeveelheid/hoeveelheden elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin netbeheer Bv, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van feit 2
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat in de woning aan de [adres] vanuit de meterkast een extra kabel naar de kelder liep en dat sprake was van diefstal van elektriciteit. Het hof overweegt hieromtrent echter dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een handeling heeft verricht die heeft geleid tot het aanleggen van de extra kabel, dan wel het manipuleren van de meter en aldus tot het wegnemen van elektriciteit. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte anderszins verantwoordelijk kan worden gehouden voor zodanige handelingen.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Gevoerd verweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities – aangevoerd dat de verdachte eveneens van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, omdat de verdachte niet wist dat er een hennepkwekerij in de woning aanwezig was.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte is door verbalisanten aangetroffen in een woning waar een hennepkwekerij aanwezig was. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij alleen sliep in de woning en ergens anders woonachtig was, is door de verbalisanten in de woning post van de verdachte gevonden (proces-verbaal met nummer PL1700-2014191675-1, dossier pagina 46). Deze omstandigheid wijst op een meer dan incidenteel verblijf van de verdachte op dit adres.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1700-2014191675-1 (dossier pagina’s 44 tot en met 47) dat de hennepkwekerij werd aangetroffen in de kelder van de woning, die toegankelijk was via een trap. De hennepkwekerij was afgesloten met een zwarte doek die opzij kon worden gehaald. De hennepkwekerij was derhalve (kennelijk) zonder gebruik van een sleutel toegankelijk. Het verweer van de raadsman dat de verdachte niet beschikte over een sleutel van de kelder treft derhalve geen doel. Voorts is op de foto’s “Ingang trap naar kelder (rechts)” en “Trap naar kelder waar hennepkwekerij werd aangetroffen”, weergeven in het proces-verbaal met nummer 2014191675 (dossier pagina 49) te zien dat de trap naar de kelder niet is afgesloten met een deur en dat de trap bij langslopen zichtbaar is. De trap en de kelder waren derhalve voor de verdachte vrij toegankelijk tijdens zijn verblijf in de woning.
Bovendien is op één van de goederen die te relateren zijn aan de hennepkwekerij, te weten een plastic verpakking die lag op de vloer bij de ingang van de hennepkwekerij, een vingerafdruk van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd ter zake van die vingerafdruk. Het aantreffen van de vingerafdruk wijst op betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij. Het verweer van de raadsman dat de goederen waarop de dactyloscopische sporen zijn aangetroffen niet dan wel onvoldoende zijn gespecificeerd, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
De raadsman heeft verder naar voren gebracht dat mevrouw [betrokkene] de huurder was van de woning. Deze omstandigheid staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepkwekerij door de verdachte.
Het hof is gelet op het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
in of omstreeks de periode van 24 december 2013 tot en metop06 mei 2014 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer169 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft 169 hennepplanten aanwezig gehad. Drugs kunnen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en leiden bovendien veelal, direct en indirect, tot vele vormen van (ernstige) criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
In beginsel is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uur een passende en geboden reactie vormt. Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, nu de termijn van vervolging is aangevangen op 6 mei 2014 en door de rechtbank eindvonnis is gewezen op 18 januari 2017. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg met ruim 8 maanden overschreden. Gelet op deze termijnoverschrijding is het hof van oordeel dat in plaats van de overwogen straf een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
76 (zesenzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
38 (achtendertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. S. Verheijen en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen,
in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 januari 2018.