In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van de appellant, vertegenwoordigd door mr. M. El Idrissi, tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. G.T. Poot. De zaak is ontstaan uit een vordering van de geïntimeerde die door de kantonrechter in Rotterdam op 22 december 2017 is toegewezen. De appellant verzoekt in hoger beroep om het dwangbevel buiten werking te stellen en de Gemeente te verbieden invorderingsmaatregelen te treffen. De comparitie van partijen vond plaats op 29 mei 2018, waarbij beide partijen toestemming hebben gegeven voor de Second Opinion-procedure (SO-procedure). Dit verzoek werd door het hof toegestaan, waarna het hof de zaak heeft beoordeeld op basis van de stukken uit de eerste aanleg.
Het hof heeft de overwegingen van de kantonrechter overgenomen en deze tot de zijne gemaakt, zonder dat verdere motivering nodig was. De enige grief van de appellant was dat de kantonrechter de vorderingen van de geïntimeerde had toegewezen. Het hof heeft de zaak beoordeeld in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat voor het laatst vonnis werd gevraagd.
In de beslissing heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 318 aan verschotten en € 759 aan salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juni 2018.