ECLI:NL:GHDHA:2018:4040

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.234.781
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een hoger beroep inzake een vordering tot buitenwerkingstelling van een dwangbevel en verbod op invorderingsmaatregelen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van de appellant, vertegenwoordigd door mr. M. El Idrissi, tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. G.T. Poot. De zaak is ontstaan uit een vordering van de geïntimeerde die door de kantonrechter in Rotterdam op 22 december 2017 is toegewezen. De appellant verzoekt in hoger beroep om het dwangbevel buiten werking te stellen en de Gemeente te verbieden invorderingsmaatregelen te treffen. De comparitie van partijen vond plaats op 29 mei 2018, waarbij beide partijen toestemming hebben gegeven voor de Second Opinion-procedure (SO-procedure). Dit verzoek werd door het hof toegestaan, waarna het hof de zaak heeft beoordeeld op basis van de stukken uit de eerste aanleg.

Het hof heeft de overwegingen van de kantonrechter overgenomen en deze tot de zijne gemaakt, zonder dat verdere motivering nodig was. De enige grief van de appellant was dat de kantonrechter de vorderingen van de geïntimeerde had toegewezen. Het hof heeft de zaak beoordeeld in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat voor het laatst vonnis werd gevraagd.

In de beslissing heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 318 aan verschotten en € 759 aan salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juni 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.234.781/01
Zaaknummer rechtbank : 6076397 \ CV EXPL 17-21432

arrest van 26 juni 2018

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M. El Idrissi te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.T. Poot te Rotterdam.

Het geding

1. Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 1 mei 2018 verwijst het hof naar dat arrest. De comparitie van partijen die bij dat arrest is gelast, is gehouden op 29 mei 2018. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Op de rol van 12 juni 2018 hebben beide partijen toelating tot de Second Opinion-procedure (hierna: SO-procedure) verzocht. Daartoe hebben de advocaten van partijen ieder een SO-formulier als bedoeld in het Second Opinion Reglement (hierna: SOR) ingevuld en ondertekend. Voornoemd verzoek is toegestaan, waarna arrest is bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Met de namens hen verrichte invulling en ondertekening van de SO-formulieren hebben partijen ingestemd met het SOR en worden zij geacht een conclusie van eis en een conclusie van antwoord als bedoeld in artikel 347, lid 1 Rv te hebben genomen (zie ook de artikelen 3.3. en 3.4 SOR). De enige grief luidt dat de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, in het vonnis van 22 december 2017 de vorderingen van [geïntimeerde] heeft toegewezen.
3. Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof de zaak beoordeelt in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop voor het laatst vonnis van de kantonrechter werd gevraagd (artikel 2.7 SOR en de “Verklaring” in de SO-formulieren) en dus aan de hand van uitsluitend de stukken in eerste aanleg en de daarin betrokken stellingen, van welke stukken en stellingen het hof heeft kennisgenomen.
4. Het hof neemt de overwegingen van de kantonrechter over en maakt deze tot de zijne. Dit behoeft, gezien artikel 4.2 SOR, geen nadere motivering.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Rotterdam, van 22 december 2017;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van
[geïntimeerde] tot op heden begroot op € 318 aan verschotten en € 759 (1 punt x tarief I) aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, J.J. van der Helm en P. Glazener, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.