ECLI:NL:GHDHA:2018:4037

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
K18/220029
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag tegen beslissing tot niet-vervolging van politieagent na incident in tankstation

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een beklag dat was ingediend door een klager tegen de beslissing van de officier van justitie om een politieagent, die betrokken was bij een incident in een Shell tankstation, niet te vervolgen voor zware mishandeling. Het hof heeft het beklag afgewezen, na een grondige beoordeling van de feiten en omstandigheden van de zaak. De klager had op 6 december 2016, na een feestje, de winkel van het tankstation binnengegaan en gevraagd om de politie te bellen, omdat hij zich onveilig voelde. De politieagent, beklaagde in deze zaak, werd opgeroepen om de situatie te beoordelen. Klager weigerde de winkel te verlaten en vertoonde agressief gedrag, wat leidde tot de inzet van geweld door de agent, waaronder het gebruik van een diensthond. Het hof oordeelde dat het handelen van de agent niet gericht was op het toebrengen van letsel aan de klager, maar op het beëindigen van de verstoring en het waarborgen van de veiligheid in de winkel. Het hof concludeerde dat de geweldstoepassing door de agent proportioneel en noodzakelijk was, en dat de officier van justitie terecht had besloten om niet tot vervolging over te gaan. De klager werd in de gelegenheid gesteld om zijn beklag toe te lichten, maar het hof vond geen gronden om de beslissing van de officier van justitie te herzien. De beschikking is definitief en er staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
raadkamer beklagzaken
BESCHIKKING
gegeven op het beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[verdachte] ,
klager,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman, advocaat te Amsterdam.
1. Het beklag
Het klaagschrift is op 19 januari 2018 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Rotterdam om [naam beklaagde], brigadier en diensthondengeleider van de politie Eenheid Rotterdam, beklaagde, niet te vervolgen ter zake van zware mishandeling.
2. Het verslag van de advocaat-generaal
Bij verslag van 3 augustus 2018 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.
3. De stukken betreffende het beklag
Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennisgenomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en van het ambtsbericht namens de hoofdofficier van justitie te Rotterdam van 20 februari 2018.
4. De feiten en standpunten
De raadsman van klager heeft bij brief van 16 februari 2017 bij de officier van justitie te Rotterdam tegen beklaagde aangifte gedaan ter zake van zware mishandeling, gepleegd op 6 december 2016.
Klager verklaart in zijn verhoor als verdachte dat hij na afloop van een feestje is gestopt bij een Shell tankstation. Hij voelde zich vreemd en was bang dat hij achtervolgd werd. In de winkel van het tankstation heeft hij de medewerker gevraagd de politie te bellen. Aan het meermalen herhaalde verzoek van de medewerker om de winkel te verlaten, heeft hij geen gehoor gegeven omdat hij bang was. Klager ontkent dat hij agressief was. Op een gegeven moment kwam een politieman in uniform, beklaagde, de winkel binnen. Beklaagde vroeg hem of hij mee naar buiten ging. Klager vertrouwde het echter niet. Hij wilde binnen blijven en wachten tot er meer politie kwam omdat hij bang was. Dit heeft hij ook tegen beklaagde gezegd. Beklaagde is vervolgens met een stok en een hond op hem afgekomen waarop de hond zich op hem gestort heeft, aldus klager.
[naam getuige], de vrouw met wie klager in de nacht van het incident in de auto zat, is op 6 december 2016 door de politie als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat klager een Shell benzinestation is binnengegaan en daar aan de baliemedewerker vroeg of ze de politie wilde bellen. De getuige zag dat klager heel bang was van iets of iemand. Ze hoorde hem roepen dat de toegangsdeur van het station dicht moest. Voorts hoorde ze klager om hulp roepen en hem vragen de politie te bellen. De ter plaatse gekomen politieagent gaf klager een klap met een stok. Voorts werd klager beetgepakt door de agent, waarop klager probeerde weg te komen en zich los te trekken. De getuige zag dat klager niet geloofde dat het een politieagent was. Voor de rest weet de getuige het niet meer helemaal, aldus haar verklaring.
Beklaagde relateert in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat hij naar aanleiding van een melding van een vervelende man in de winkel van Shell Poortland ter plaatse is gegaan. Daar zag hij een man, naar later bleek: klager, die onrustig was en niet helder reageerde. De winkelmedewerker vertelde dat klager de winkel niet wilde verlaten en raar reageerde. Beklaagde heeft klager hierop benaderd en hem meerdere malen verteld dat hij van de politie was. Voorts heeft beklaagde klager meerdere malen gevraagd met hem naar buiten te gaan. Klager gaf aan dat hij niet geloofde dat beklaagde politieagent was en dat hij niet naar buiten wilde. Gezien de toestand van klager had beklaagde het vermoeden dat de situatie uit de hand zou lopen. Beklaagde heeft hierop zijn diensthond uit het dienstvoertuig gehaald. Beklaagde heeft klager vervolgens nog meerdere malen in de Engelse taal verzocht de winkel te verlaten. Klager voldeed hier niet aan. Ook op de verzoeken van de vrouw die bij klager was om de winkel te verlaten reageerde klager niet. Nadat beklaagde klager een klap met de lange wapenstok had gegeven, gaf klager aan dat hij niet naar buiten ging. Beklaagde besloot de situatie te handhaven zoals deze was in afwachting van assistentie door zijn collega’s. Toen beklaagde zag dat klager een verpakking met een aantal flessen ruitenvloeistof omhoog tilde en naar hem toe wilde gooien, besloot beklaagde echter om zijn diensthond in te zetten. Klager trok zich los en gooide verschillende stellingen met goederen om en rende weg. Beklaagde heeft hierop zijn diensthond een tweede keer ingezet. Klager probeerde de hond af te houden met een kar. Uiteindelijk is beklaagde door omstanders geholpen om klager naar buiten te geleiden en onder controle te brengen. Daarbij heeft klager nog geprobeerd om beklaagde, zijn diensthond en omstanders te slaan met een staaf, zo relateert beklaagde in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen.
In het rapport meldingsformulier geweldsaanwending wordt melding gemaakt van het volgende, door beklaagde jegens klager toegepaste geweld: een knietje in de buikstreek, drie maal inzet van de diensthond, een klap met de lange wapenstok en met gebalde vuist op het hoofd slaan.
Naar aanleiding van de aangifte van klager is door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie Eenheid Rotterdam een onderzoek ingesteld. In dit onderzoek zijn de beelden van het Shell benzinestation en de van het incident op YouTube geplaatste beelden uitgekeken en vastgelegd in twee processen-verbaal van bevindingen.
Voorts is beklaagde naar aanleiding van de beelden als getuige gehoord. Uit de beelden komt naar voren dat een aantal op de beelden zichtbare, door beklaagde verrichte geweldshandelingen niet door beklaagde zijn gerelateerd in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Het betreft het bij de kleding beetpakken van klager, het geven van drie stompen op het lichaam van klager en het drie keer tegen het lichaam schoppen van klager. Ten aanzien van het bij de kleding pakken en het schoppen heeft beklaagde verklaard dat hij vergeten is om dit op te nemen in het proces-verbaal. Het stompen van klager kan beklaagde zich niet herinneren. Hij sluit niet uit dat dit is gebeurd.
De officier van justitie heeft besloten beklaagde niet te vervolgen. Daartoe is overwogen dat het toegepaste geweld noodzakelijk was en voldeed aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
In het klaagschrift verzoekt klager het hof alsnog de vervolging te bevelen van beklaagde ter zake van (zware) mishandeling. Hiertoe wordt aangevoerd dat er geen sprake is van een gedegen en objectief onderzoek. Het verhoor van beklaagde schiet ernstig tekort, met name nu hij als getuige en niet als verdachte is gehoord. Voorts wordt aangevoerd dat er sprake is van een ongeoorloofde inzet van de politiehond nu niet is voldaan aan de daaraan in artikel 15, eerste lid, van de Ambtsinstructie gestelde eisen. Tevens is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Primair stelt klager dat beklaagde geen geweld tegen klager toe had mogen passen. Als geweld hier al op zijn plaats was, hadden andere geweldsmiddelen aangewend kunnen en moeten worden door beklaagde. Door herhaaldelijk en langdurig een diensthond op klager los te laten, is klager vaak en op verschillende plekken op zijn lichaam gebeten met ernstige verwondingen tot gevolg. Tot slot wijst klager op tegenstrijdigheden in het verhoor van beklaagde als getuige en het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en strijd met de Ambtsinstructie. Klager voert hiertoe aan dat beklaagde niet alle door hem toegepaste geweldshandelingen heeft vermeld in zijn proces-verbaal en deze ook niet heeft gemeld aan zijn leidinggevende.
5. De behandeling in raadkamer
De meervoudige beklagkamer heeft het klaagschrift op
10 oktober 2018 in raadkamer behandeld.
Klager en zijn raadsman zijn verschenen en hebben het beklag toegelicht. Aan de heer [naam], als jurist verbonden aan het kantoor van de raadsman van klager, en de heer [naam], vertrouwenspersoon van klager, is bijzonder toegang verleend de behandeling van het klaagschrift bij te wonen. Klager is bijgestaan door de heer [naam], tolk Pools.
De raadsman heeft gepleit overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen. Voorts heeft de raadsman een proces-verbaal van verhoor d.d.
18 april 2018 van het verhoor van beklaagde als getuige door de rechter-commissaris overgelegd. Dit proces-verbaal is door de voorzitter in het dossier gevoegd. Beklaagde is niet opgeroepen.
Ter zitting in raadkamer heeft de raadsman van klager punt 12 van zijn pleitaantekeningen aangevuld, in die zin dat niet duidelijk is óf de door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie genoemde interne evaluatie naar het door beklaagde gooien van de diensthond in de richting van de schouder/nek van klager heeft plaatsgevonden en zo ja, wat daaruit naar voren is gekomen. De raadsman van klager heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat het in deze zaak verrichte onderzoek onvolledig en ondeugdelijk is geweest en dat ten onrechte niet is overgegaan tot vervolging van beklaagde.
De advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol heeft in raadkamer
- overeenkomstig zijn eerdere schriftelijke verslag - geconcludeerd tot afwijzing van het beklag.
6. De beoordeling van het beklag
Ter beoordeling staat thans de vraag of de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen op goede gronden is genomen.
Met betrekking tot de door beklaagde verrichte geweldshandelingen overweegt het hof als volgt.
De politie beschikt over het wettelijk toegekende geweldsmonopolie en is bevoegd (en in bepaalde gevallen zelfs verplicht) geweld toe te passen indien dit voor de rechtmatige uitoefening van de politietaak en het realiseren van hetgeen in dat kader dient te gebeuren noodzakelijk is. Ter beoordeling van de vraag of het toegepaste geweld als noodzakelijk kan worden aangemerkt, dient dit geweld te worden getoetst aan de hand van criteria van subsidiariteit (was een minder verstrekkend geweldsmiddel ook mogelijk) en proportionaliteit (ging het geweld niet te ver).
Het hof leidt uit de inhoud van de processen-verbaal en de beschikbare camerabeelden van zowel het Shell pompstation als de op YouTube aanwezige beelden af dat beklaagde niet onmiddellijk is overgegaan tot het toepassen van geweld tegen klager. Beklaagde heeft eerst geprobeerd het gesprek aan te gaan met klager. Daarbij heeft beklaagde klager diverse keren gemaand de shop te verlaten. Op verzoek van beklaagde heeft een vriendin van klager ook geprobeerd op hem in te praten. Het lukte beklaagde echter niet om contact te krijgen met klager. Vervolgens is beklaagde naar buiten gelopen om uit voorzorg en in afwachting van de komst van zijn collega’s zijn diensthond en een lange wapenstok uit zijn auto te halen. In de shop heeft beklaagde klager opnieuw aangesproken en hem nogmaals meerdere keren gevraagd de shop te verlaten. Toen beklaagde zag dat klager een tray met ruitenvloeistof vastpakte en deze ondanks de waarschuwing van beklaagde niet neerzette, heeft beklaagde klager een klap gegeven met de wapenstok en de diensthond ingezet. Nadat klager zich uit de greep van de hond had losgerukt, is hij door de shop gaan rennen. Klager heeft daarbij in aanwezigheid van meerdere bezoekers spullen omgegooid en vernielingen gepleegd. Beklaagde heeft hierop nogmaals de diensthond ingezet. Buiten de shop heeft beklaagde klager drie schoppen gegeven toen deze zich verzette tegen zijn aanhouding.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat het handelen van beklaagde niet was gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel aan klager, maar op het door klager verlaten van de shop en op het laten stoppen van klagers verbale en lichamelijke agressie, de vernielingen en het angst aanjagen van personen in de winkel, waardoor klanten in de shop ook niet meer konden afrekenen. Voorts is geweld toegepast om over te kunnen gaan tot de aanhouding van klager. Daarbij gaat het hof uit van een algemeen aanvaard beginsel dat in een situatie als deze van een politieagent wordt verwacht op te treden en zich niet terug te trekken.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de door beklaagde aangewende geweldstoepassing geheel aan klagers eigen gedrag te wijten is. Dat beklaagdes diensthond in de gegeven chaotische omstandigheden heeft gebeten op een plaats die niet gewenst is, maakt het voorgaande niet anders.
Naar het oordeel van het hof biedt het dossier dan ook geen basis voor een succesvolle strafvervolging van beklaagde ter zake van (zware) mishandeling en heeft de officier van justitie redelijkerwijs tot de beslissing kunnen komen om niet vervolging van beklaagde over te gaan. Klager kan de door hem bekritiseerde gang van zaken desgewenst voorleggen aan een ander voor de behandeling van zijn klacht geschikt forum.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beklag dient te worden afgewezen.
7. De beslissing
Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 30 oktober 2018 door
mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. R.C.A. Duindam en
mr. M.J.J. van den Honert, leden, in tegenwoordigheid van
mr. C.W. Kuiper-van den Haak, griffier, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.