ECLI:NL:GHDHA:2018:3992

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
200.245.707/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de verbodenverklaring en ontbinding van de Satudarah Motorcycle Club

In deze zaak heeft de Satudarah Motorcycle Club hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de club op 18 juni 2018 werd verboden en ontbonden. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, wat betekende dat de verbodenverklaring en ontbinding onmiddellijk van kracht waren. Satudarah verzocht het Gerechtshof Den Haag om schorsing van deze uitvoerbaarverklaring. Het hof beoordeelde de gronden van het verzoek en de argumenten van het Openbaar Ministerie (OM), dat de verbodenverklaring en ontbinding handhaafde. Het hof oordeelde dat de wet niet uitsluit dat een beschikking tot verbodenverklaring en ontbinding uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Het hof benadrukte dat de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing moet blijven bij de belangenafweging. Het hof concludeerde dat Satudarah onvoldoende gronden had aangevoerd om de schorsing te rechtvaardigen, en dat de belangen van het OM zwaarder wogen. De vordering tot schorsing werd afgewezen, en het hof hield verdere beslissingen aan tot de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.245.707/01
Zaak- en rekestnummer rechtbank : C/09/540406 / HA RK 17-476

beschikking van 4 december 2018 in het incident tot schorsing

inzake
de informele vereniging
Satudarah Motorcycle Club, en de door de rechtbank als onzelfstandige supportclubs aangemerkte clubs
Saudarahen
Supportcrew 999,
zonder bekende vestigingsplaats,
appellanten,
verzoeksters in het incident,
hierna (in enkelvoud) te noemen: Satudarah,
advocaat: mr. J.J.J. van Rijsbergen te Breda,
tegen

het Openbaar Ministerie (Landelijk Parket),

geïntimeerde,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: het OM,
voor wie optreedt de officier van justitie bij het Landelijk Parket, tevens (plaatsvervangend) advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Haag.

Het geding

1. Bij beroepschrift met bijlagen, door het hof ontvangen op 10 september 2018, heeft Satudarah hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2018. In het beroepschrift heeft Satudarah 11 grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en voorts verzocht de door de rechtbank uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verbodenverklaring en de ontbinding te schorsen. Het OM heeft bij verweerschrift op het verzoek tot schorsing gereageerd. Vervolgens heeft Satudarah per brief nog gereageerd op het verweerschrift van het OM. Daarna hebben partijen uitspraak in het incident gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Voor zover voor de beoordeling in het incident van belang, gaat het in deze zaak om het volgende.
a. Satudarah is een motorclub die in 1990 in Moordrecht is opgericht. Satudarah kent lokale afdelingen, zogenoemde chapters. Naast de chapters zijn er ook drie zogenaamde “support clubs”: Supportcrew 999, Saudarah en Yellow Snakes MC.
Bij verzoekschrift van 29 september 2017 (met bijlagen) heeft het OM verzocht Satudarah, daaronder begrepen Supportcrew 999, Saudarah en Yellow Snakes MC, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, verboden te verklaren en te ontbinden op grond van artikel 2:20 BW.
In de bestreden beschikking van 18 juni 2018 heeft de rechtbank Satudarah verboden en met onmiddellijke ingang ontbonden. De rechtbank heeft verstaan dat deze verbodenverklaring en ontbinding ook de onzelfstandige support clubs Saudarah en Supportcrew 999 omvat. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de zaak aangehouden ter benoeming van een vereffenaar. Bij beschikking van 28 augustus 2018 heeft de rechtbank mr. [naam], advocaat te [plaats], tot vereffenaar benoemd en ook die benoeming uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 18 juni 2018 de uitvoerbaarverklaring bij voorraad naar aanleiding van het daartegen gevoerde verweer van Satudarah in rechtsoverweging 2.41 van de beschikking gemotiveerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat - anders dan Satudarah had betoogd - ook na een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verbodenverklaring en ontbinding de mogelijkheid blijft bestaan hiertegen in hoger beroep en cassatie op te komen.
3. Aan haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad legt Satudarah, onder verwijzing naar haar in eerste aanleg ingenomen standpunten, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag.
Een verbodenverklaring heeft geen burgerrechtelijke gevolgen, maar slechts strafrechtelijke gevolgen. Die strafrechtelijke gevolgen worden door artikel 140 lid 2 Sr slechts verbonden aan een onherroepelijke verbodenverklaring. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een verbodenverklaring heeft dus geen rechtsgevolgen. Het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een verbodenverklaring was dus ook niet de bedoeling van de wetgever. De rechtbank is hier ten onrechte niet op ingegaan.
De wetsgeschiedenis en de aard van de zaak verzetten zich er tegen dat een ontbinding uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Uitsluitend wanneer de ontbonden rechtspersoon niet is opgehouden te bestaan in de zin van artikel 2:19 lid 6 BW, kan deze nog in hoger beroep komen tegen de verbodenverklaring en de ontbinding. De rechtbank heeft dit miskend.
Een afweging van belangen is door de rechtbank ten onrechte niet uitgevoerd en moet in het voordeel van (het zwaarwegende recht op vereniging van) Satudarah en haar leden uitvallen.
4. Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 288 Rv kan een eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Uit artikel 360, lid 1 Rv volgt dat het hoger beroep in dat geval de werking van de beschikking niet schorst. Artikel 360 lid 2 Rv bepaalt echter dat de hogere rechter schorsing van de werking van de beschikking kan bevelen.
5. Het OM voert aan dat het door het hof toe te passen beoordelingskader volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688, NJ 2015, 158). Het gaat in dit incident echter, wat betreft de onder a) en b) aangevoerde punten om de vraag of de beslissing tot verbodenverklaring en ontbinding gelet op de wet en de aard van de zaak überhaupt uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. In zoverre verschilt deze zaak van het type zaak dat aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, zodat het hof ten aanzien van de onder a) en b) bedoelde punten een ander kader moet hanteren dan door het OM betoogd. Voor de onder c) bedoelde belangenafweging geldt dat het hof in dit incident moet uitgaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en dat de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing blijft. Aangezien de rechtbank evenwel geen belangenafweging heeft uitgevoerd, dient het hof dat in dit incident alsnog te doen, zodat, anders dan het OM stelt, niet louter feiten en omstandigheden in aanmerking kunnen worden genomen die zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan.
6. De wet sluit de mogelijkheid tot het uitvoerbaar verklaren bij voorraad van een beschikking tot verbodenverklaring en ontbinding niet uit. Anders dan Satudarah kennelijk meent is ook in de parlementaire stukken waarnaar zij verwijst de mogelijkheid tot het uitvoerbaar verklaren bij voorraad van die beslissing, niet uitgesloten. In de memorie van antwoord (Kamerstukken II 1984-1985, 17 475, nr. 5, p. 8) is in dit verband het volgende opgenomen:
“Dat de rechter ontbinding zal uitspreken met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, mag niet worden verwacht, omdat ontbinding een onherroepelijke ingreep is. Daarom wordt deze mogelijkheid hier noch elders in boek 2 BW uitgesloten in de ontbindingsbepalingen. Over de vraag of een verbodenverklaring bij voorraad uitvoerbaar kan worden verklaard, kan
men aarzelen. Nu een verbodenverklaring slechts strafrechtelijke gevolgen heeft en artikel 140, lid 2, zoals nu gewijzigd voorgesteld, die gevolgen slechts verbindt aan een onherroepelijke verbodenverklaring, zal een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, als de rechter die al zou uitspreken, geen rechtsgevolg hebben.”
In de Nota naar Aanleiding van het eindverslag (Kamerstukken II 1984-1985, 17 475, nr. 12, p. 3) is de uitvoerbaarverklaring bij voorraad aan de orde geweest in het kader van de schrapping van de naamsregistratie van politieke partijen en heeft de minister tot uitdrukking gebracht “huiverig” te zijn voor een dergelijke schrapping van de naamsregistratie op grond van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak. Uit deze parlementaire geschiedenis is weliswaar af te leiden dat er discussie is geweest over de wenselijkheid van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een verbodenverklaring en een ontbinding van een rechtspersoon, maar de wetgever heeft daarin kennelijk geen aanleiding gezien die mogelijkheid daadwerkelijk uit te sluiten. Dat betekent dat ook bij een verbodenverklaring en een ontbinding in beginsel toepassing kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 288 Rv. Van een kennelijke misslag is dus geen sprake.
7. Uit het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:948, NJ 2014, 507, rov. 3.3.4) is af te leiden dat de bestuurders van een ontbonden vereniging pas defungeren als die ontbinding onherroepelijk wordt. Aangenomen moet dan ook worden dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet in de weg staat aan het aanwenden van rechtsmiddelen (ook nadat de vereffening eventueel is geëindigd). Het hof voegt daaraan ten overvloede toe dat Satudarah bekend moet worden verondersteld met haar eigen vermogenspositie, maar niettemin niets heeft aangevoerd waaruit zou blijken dat haar vereffening reeds is voltooid of door de uitvoerbaarverklaring bij voorraad op korte termijn zou kunnen worden voltooid.
8. Nu Satudarah zelf stelt dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ten aanzien van de verbodenverklaring van Satudarah geen effect heeft, heeft zij bij schorsing van de werking van de beschikking ten aanzien van dit onderdeel geen belang.
9. Bij de belangenafweging ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissing tot ontbinding geldt dat het hof zoals hierboven al is overwogen, in het kader van dit incident, moet uitgaan van de bestreden beslissing van de rechtbank en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en dat de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing moet blijven. Voor de conclusie dat een belangenafweging in het voordeel van Satudarah moet uitvallen, heeft zij binnen de kaders van dit incident onvoldoende gronden aangevoerd. Weliswaar is het recht van vereniging een zwaarwegend recht in een democratische samenleving, maar daar staat tegenover dat het hof in dit incident moet uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten en oordelen, waaruit een ten minste even zwaarwegend belang van het OM volgt.
10. Uit het bovenstaande volgt dat, anders dan Satudarah aanvoert, niet kan worden geconcludeerd dat van een (kennelijke) misslag sprake is. Een afweging van belangen leidt evenmin tot de conclusie dat de werking van de bestreden beslissing moet worden geschorst. Dat betekent dat het incidentele verzoek moet worden afgewezen.
11. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
12. In de hoofdzaak zal een mondelinge behandeling worden bepaald. Partijen dienen binnen twee weken na heden verhinderingen op te geven voor de periode februari-april 2019. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
  • wijst af de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verbodenverklaring en ontbinding;
  • stelt partijen in de gelegenheid binnen twee weken na heden verhinderingen voor de periode februari-april 2019 op te geven;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.J. van der Helm, S.A. Boele en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.