ECLI:NL:GHDHA:2018:3951

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
22-000032-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de economische kamer van de rechtbank Den Haag inzake niet-melding van ongebruikelijke financiële transactie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische kamer van de rechtbank Den Haag. De verdachte, een feitelijk leidinggevende van een automobielbedrijf, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 19.000,- voor het niet melden van een ongebruikelijke financiële transactie, zoals vereist door artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De transactie betrof een contante betaling van € 87.500,- voor een luxe personenauto, die niet tijdig was gemeld aan het meldpunt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,- en 85 dagen hechtenis subsidiair. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte is vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden. Het hof heeft de strafmaat verlaagd in vergelijking met de eerdere veroordeling, mede omdat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000032-15
Parketnummer: 09-994178-14
Datum uitspraak: 6 februari 2018
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Den Haag van 22 december 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren op [datum] te [plaats],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
23 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde - rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) - veroordeeld tot een geldboete van € 19.000,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Automobielbedrijf [naam bedrijf], in de periode van 12 november 2010 tot en met 26 november 2011, althans in 2010 en/of 2011, te Zoetermeer en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, (telkens) als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (voertuigen), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag voor een bedrag van 15.000 Euro of meer, opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijk transactie, niet (binnen 14 dagen) nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt, immers heeft zij opzettelijk geen melding gedaan van een op of omstreeks 12 november 2010 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van (in totaal) 87.500,- Euro, door [naam koper] Bijlage Nr. 5, 1105101339.D01), tot het plegen van welk bovenomschreven feit verdachte opdracht heeft gegeven dan wel aan welk bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Automobielbedrijf [naam bedrijf], in de periode van 12 november 2010 tot en met 26 november 2011,
althans in 2010 en/of 2011,te Zoetermeer en
/ofRotterdam
en/of elders in Nederland,
(telkens)als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (voertuigen), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van
1525Euro of meer, opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijk
etransactie, niet (binnen 14 dagen) nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden
,heeft gemeld aan het meldpunt, immers heeft zij opzettelijk geen melding gedaan van een op
of omstreeks12 november 2010 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van (in totaal) 87.500,- Euro, door [naam koper]
Bijlage Nr. 5, 1105101339.D01),
tot het plegen van welk bovenomschreven feit verdachte opdracht heeft gegeven dan welaan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft, als feitelijk leidinggever van een vennootschap, nagelaten om (tijdig) een ongebruikelijke transactie als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Met dit handelen heeft hij de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld witwassen, op te sporen. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en de financiële schade die erdoor wordt veroorzaakt is groot.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf houdt het hof rekening met de omvang van het niet-gemelde transactiebedrag van € 87.500,-. In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Tevens heeft het hof gelet op straffen die zijn opgelegd in andere, vergelijkbare zaken. Het hof komt op grond hiervan tot een lagere straf dan in eerste aanleg aan de verdachte is opgelegd.
Het hof constateert voorts dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep is de behandeling van de zaak binnen twee jaar na aanvang van de termijn afgerond.
Het hof zal de overschrijding van de termijn verdisconteren in de strafmaat in dier voege, dat in plaats van een aanvankelijk als passend en geboden geachte geldboete van € 11.000,-, een geldboete zal worden opgelegd van na te melden hoogte.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht – voor zover bekend - van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven,
mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. E.C. van Veen,
in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 februari 2018.