Uitspraak
Uitspraak van 7 november 2018
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
Loop van het geding in hoger beroep
Vaststaande feiten
Oordeel van de Rechtbank
6. In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van € 25.209 dat [belanghebbende] aan zijn dochter heeft betaald aftrekbaar is als negatieve inkomsten op het resultaat uit overige werkzaamheden. [Belanghebbende] beantwoordt deze vraag bevestigend en [de Inspecteur] ontkennend.
Rb.: bedoeld zal zijn de ‘Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State’) hem had ‘geadviseerd’ dat hij het bedrag aan zijn dochter moest terugbetalen en hij het bedrag waarover belasting was betaald dan in zijn aangifte kon terugvorderen. Dit omdat de Belastingdienst daar dan geen recht meer op had. Aangezien [belanghebbende] het bedrag rechtstreeks van het gastouderbureau had ontvangen moest hij het bedrag daarom terugbetalen aan de dochter om zo het bedrag te kunnen aflossen en het in zijn aangifte in aanmerking te kunnen nemen. Wat daarvan verder ook zij, enige sinds 2009 bestaande afspraak over een terugbetalingsverplichting van [belanghebbende] jegens zijn dochter is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank gaat dan ook - bij gebreke van enig schriftelijk nader bewijs van zijn stelling - voorbij aan hetgeen de dochter daarover ter zitting heeft verklaard en hetgeen [belanghebbende] daarover nog zou kunnen verklaren. Nu een verplichting tot terugbetaling ontbreekt is er ook geen aanleiding negatieve inkomsten in aanmerking te nemen en dient ervan te worden uitgegaan dat de terugbetaling voortvloeit uit de familiaire verhouding tussen betrokkenen.
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
Beoordeling van het hoger beroep
Proceskosten
Beslissing
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.